ECLI:NL:RBMNE:2022:3009
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 286.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde lager moest zijn, namelijk € 270.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 14 april 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde met een taxatiematrix had onderbouwd, maar dat deze onderbouwing gebrekkig was. De rechtbank stelde vast dat de verkoopprijzen van de referentiewoningen niet op een voldoende inzichtelijke wijze naar de waardepeildatum waren geïndexeerd. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt om aannemelijk te maken dat de beschikte waarde niet te hoog was vastgesteld.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.