ECLI:NL:RBMNE:2022:3004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
21_5209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag Woningstichting voor warmtenet op basis van Warmtewet en SAH

In deze zaak heeft de Woningstichting Vecht en omstreken een subsidie aangevraagd op basis van de Stimuleringsregeling aardgasvrije woningen (SAH) voor de aanleg van een warmtevoorziening voor twee wooncomplexen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat de aangelegde warmtevoorziening niet voldoet aan de definitie van een warmtenet zoals bedoeld in de Warmtewet. De Woningstichting heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 14 juli 2022 geoordeeld dat de afwijzing van de subsidieaanvraag onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de warmtevoorziening van de Woningstichting wel degelijk onder de definitie van een warmtenet valt, omdat de warmtevoorziening, die bestaat uit een warmte-koude opslaginstallatie (WKO-installatie), voldoet aan de voorwaarden van de Warmtewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel het bronnet als de leidingen die over het dak van het wooncomplex lopen, dienstbaar zijn aan het transport van warmte en dus als warmtenet kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de Minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij de Minister het griffierecht en proceskosten aan de Woningstichting moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5209
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen
Woningstichting Vecht en omstreken, uit Breukelen (de Woningstichting)
(gemachtigde: mr. M.R. de Boer),
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland(de Minister)
(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en ir. L. Bosselaar).
Inleiding
De Woningstichting heeft subsidie aangevraagd op basis van de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) voor de aanleg van een warmtevoorziening voor het wooncomplex [wooncomplex 1] en het daarnaast gelegen wooncomplex [wooncomplex 2] . De Minister heeft deze aanvraag afgewezen. De Woningstichting was het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. De Minister heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de Minister komt de Woningstichting niet voor subsidie in aanmerking, omdat er alleen subsidie wordt verstrekt voor een aansluiting op een extern warmtenet. De warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] is dat volgens de Minister niet.
De Woningstichting heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de Woningstichting deelgenomen: haar gemachtigde, [A] , [B] , [C] en [D] . Namens de Minister hebben zijn gemachtigden deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank

1.Waarvoor kan subsidie worden verstrekt op grond van de SAH?

1.1
In deze zaak ligt de vraag voor of de Minister de subsidieaanvraag van de Woningstichting terecht heeft afgewezen. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang om te weten waarvoor subsidie op grond van de SAH kan worden verstrekt. De Minister stelt dat de SAH alleen is bedoeld voor externe warmtenetten. Met een extern warmtenet bedoelt de Minister dat er extern – dus van buiten het terrein van de aanvrager – warmte wordt geleverd (door de Minister ook wel stadsverwarming genoemd). Dat betekent dat als er warmte wordt geleverd vanuit een installatie in de gebouwen van de aanvrager zelf of vanuit naast die gebouwen gelegen bronnen, er geen sprake is van een extern warmtenet, maar van een gebouwgebonden installatie. De SAH is volgens verweerder niet bedoeld voor dergelijke gebouwgebonden installaties. De Woningstichting vindt dat haar warmtevoorziening wel voor subsidie op grond van de SAH in aanmerking komt.
1.2
De rechtbank stelt vast dat uit de SAH niet kan worden afgeleid dat alleen subsidie wordt verstrekt voor – wat de Minister noemt – externe warmtenetten. In de SAH komt de term ‘extern warmtenet’ namelijk niet voor. Datzelfde geldt voor de door de Minister gebruikte termen ‘stadsverwarming’ en ‘gebouwgebonden installatie’. Uit de SAH volgt alleen dat de regeling tot doel heeft het stimuleren van het aardgasvrij maken van – kort gezegd – huurwoningen door middel van de opschaling en versnelling van:
het aardgasvrij maken van woningen en het aansluiten op warmtenetten van die aardvrije woningen of gebouwen waarvan de woningen onderdeel uitmaken; en
het volledig aardgasvrij maken van woningen die al zijn aangesloten op een warmtenet. [1]
1.3
Onder een warmtenet in de zin van de SAH wordt verstaan: een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet. [2] De in dat artikel opgenomen definitie luidt:
“warmtenet: het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent.”
1.4
Ook in deze definitie wordt dus niet gesproken van een ‘extern warmtenet’, ‘stadsverwarming’ of ‘gebouwgebonden installatie’. Uit de rest van de Warmtewet en de parlementaire geschiedenis daarvan kan evenmin worden afgeleid dat alleen stadsverwarming of een extern, niet-gebouwgebonden installatie een warmtenet is. Dat betekent dat de SAH zelf en artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet waarnaar in de SAH wordt verwezen, dus geen basis bieden voor de uitleg die de Minister aan de (doelstelling van de) SAH geeft.
1.5
Ook kan die uitleg niet in de toelichting op de SAH worden teruggevonden. In de toelichting komen de hierboven genoemde termen namelijk ook niet voor. Over de doelstelling van de SAH wordt in de toelichting wel vermeld dat de regeling een uitwerking is van het zogeheten eerste spoor waarmee het kabinet de Startmotor [3] ondersteunt. Dit spoor richt zich op het aardgasvrij maken van huurwoningen en het stimuleren van het versneld aansluiten van woningen op een warmtenet. De SAH ziet volgens die toelichting niet op het tweede spoor dat zich richt op het stimuleren van de opschaling van de aanschaf van hybride warmtepompen en het gebruik van geheel elektrische oplossingen (‘all electric’). Uit dit onderscheid blijkt dus wel dat het bij het eerste spoor om warmtenetten gaat en bij het tweede niet, maar er kan uit dit onderscheid niet worden opgemaakt dat het bij het eerste spoor alleen om externe warmtenetten kan gaan. Dat kan evenmin worden teruggevonden in de Startmotor.
1.6
De enige plek waar de term ‘extern warmtenet’ wel terugkomt, is op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de veel gestelde vragen over de SAH. [4] In het licht van alles wat hiervoor staat, vindt de rechtbank dat echter onvoldoende om aan te nemen dat subsidieverstrekking op grond van de SAH alleen mogelijk is bij externe warmtenetten. Daar komt nog bij dat uit die informatie op de website ook niet duidelijk blijkt dat met een extern warmtenet de levering van warmte van buiten het terrein van de aanvrager wordt bedoeld. Er staat namelijk dat warmte moet worden geleverd door een warmteleverancier en niet moet worden opgewekt/geleverd door de aanvrager. Dat is niet hetzelfde als levering van buiten het terrein van de aanvrager. Het is namelijk ook mogelijk dat er warmte door een warmteleverancier wordt geleverd vanuit het terrein van de aanvrager.
1.7
Kortom: er is geen grond voor de invulling die de Minister geeft aan de SAH. Dat betekent dat er voor de beantwoording van de vraag of de Woningstichting voor subsidie in aanmerking komt, moet worden gekeken naar het in de SAH opgenomen criterium dat sprake moet zijn van het aardgasvrij maken van huurwoningen en van een aansluiting op een warmtenet in de zin van de Warmtewet. Aangezien in deze zaak niet in geschil is dat de huurwoningen van [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] aardgasvrij zijn gemaakt, zal de rechtbank hieronder alleen toetsen of de warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] een aansluiting op een warmtenet in de zin van de Warmtewet behelst.
2. Is de warmtevoorziening van de Woningstichting een warmtenet in de zin van de Warmtewet?
2.1
Warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2]
2.1.1
De warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] is een zogeheten warmte-koude opslaginstallatie (WKO-installatie). Er zijn twee bronputten in de grond op het terrein van [wooncomplex 1] . Dit zijn de WKO-bronnen. Vanuit deze bronnen wordt bronwater via leidingen (het bronnet) getransporteerd. Dit water is circa 15 graden. De warmte in het bronwater wordt vervolgens via de warmtewisselaar overgedragen naar ander water. De warmtepomp onttrekt daarna de energie uit dit water en verwarmt het naar een hogere temperatuur. De warmtewisselaar en de warmtepomp bevinden zich in de technische ruimte op het dak van het wooncomplex [wooncomplex 1] (in bovenstaande tekening aangeduid als ‘all electric opwek-installatie’). Vanuit die technische ruimte wordt het water met de hogere temperatuur vervolgens via leidingen over het dak van [wooncomplex 1] verder getransporteerd. Daarna gaan de leidingen bij de gebouwen van [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] naar binnen. Bij [wooncomplex 1] wordt gebruik gemaakt van individuele afleversets en bij [wooncomplex 2] van een collectieve aansluiting. Hiermee worden – kort gezegd en voor zover in dit verband van belang – installaties bedoeld waarmee energieoverdracht plaatsvindt. Bij [wooncomplex 2] zijn er daarnaast back-up cv-ketels aanwezig.
2.1.2
De aansluiting en exploitatie van de warmtevoorziening en de levering van warmte wordt gedaan door Wij Maken Energie B.V. (de warmteleverancier). Ten behoeve van de warmteleverancier is een opstalrecht gevestigd op – kort gezegd – de gehele warmtevoorziening zoals hiervoor weergegeven tot aan de individuele afleversets bij [wooncomplex 1] en de collectieve aansluiting bij [wooncomplex 2] .
2.2
Warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] bevat een warmtenet
2.2.1
De rechtbank stelt voorop dat het idee dat alleen stadsverwarming een warmtenet is inmiddels door alle ontwikkelingen is achterhaald. Zo zijn er steeds meer warmtevoorzieningen waarbij er een lagere temperatuur dan bij stadsverwarming wordt geleverd. De temperatuur moet daarna nog met installaties – zoals een warmtepomp – worden verhoogd. Een voorbeeld van een dergelijke voorziening is een WKO-installatie. Volgens de wetgever is de Warmtewet ook van toepassing op deze warmtevoorzieningen. [5] Dat betekent dus dat de wetgever ervan uitgaat dat (onderdelen van) een warmtevoorziening in de vorm van een WKO-installatie in beginsel onder de reikwijdte van een warmtenet kunnen vallen.
2.2.2
Zoals in de vorige paragraaf is toegelicht, is de warmtevoorziening van [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] een WKO-installatie. Als de rechtbank vervolgens kijkt naar deze warmtevoorziening en die naast de definitie van een warmtenet in de Warmtewet legt, dan stelt de rechtbank vast dat in ieder geval twee onderdelen van de warmtevoorziening onder de reikwijdte van het begrip ‘warmtenet’ vallen. Het gaat dan om het lokaal bronnet en de leidingen die over het dak van [wooncomplex 1] lopen. De rechtbank licht hieronder – onder andere aan de hand van de argumenten van de Woningstichting en de Minister – toe hoe zij tot deze conclusie komt.
a. Lokaal bronnet
2.2.3
De Woningstichting stelt zich op het standpunt dat het lokaal bronnet onderdeel uitmaakt van het warmtenet, omdat het dienstbaar is aan het transport van warmte.
2.2.4
Volgens de Minister is dat niet zo. Het bronnet is niet dienstbaar aan het transport van warmte, maar zorgt voor de voeding van de warmtepomp. Daarnaast ligt het bronnet naast het gebouw [wooncomplex 1] . Dat maakt het bronnet volgens de Minister gebouwgebonden en daarom geen warmtenet. Op zitting lijkt de Minister daaraan te hebben toegevoegd dat het bronnet onderdeel uitmaakt van de productie-installatie die zich in de technische ruimte op het dak van [wooncomplex 1] bevindt omdat het bronnet voor de voeding van de warmtepomp zorgt. Ook daarom is het bronnet volgens verweerder gebouwgebonden en dus geen warmtenet.
2.2.5
De rechtbank stelt voorop dat – zoals eerder ook is opgemerkt – de door de Minister gebruikte term ‘gebouwgebonden’ niet in de definitie van een warmtenet in de Warmtewet voorkomt. Voor zover het bronnet dus al gebouwgebonden zou zijn, wil dat dus niet zeggen dat het daardoor geen warmtenet meer is. Dat betekent ook dat de door de Minister genoemde omstandigheid dat het bronnet naast het gebouw [wooncomplex 1] ligt, niet uitsluit dat het om een warmtenet in de zin van de Warmtewet kan gaan. [6]
2.2.6
Als de rechtbank vervolgens naar de definitie van een warmtenet kijkt, dan stelt zij vast dat het in de eerste plaats moet gaan om het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte. Onder warmte wordt in de Warmtewet verstaan: “thermische energie die ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater wordt geleverd door middel van transport van water”. De rechtbank stelt vast dat het bronnet een stelsel van leidingen is dat dienstbaar is aan het transport van warmte. De leidingen van het bronnet transporteren immers (energie in het) water met – kort gezegd – als doel verwarming. Dat het water dat door het bronnet gaat nog verder wordt verwarmd door een warmtepomp doet hier niet aan af. Niet de temperatuur van het water bepaalt of sprake is van transport van warmte, maar het doel van het transport. [7] Anders dan de Minister stelt, vindt de rechtbank het bronnet dus wél dienstbaar aan het transport van warmte.
2.2.7
De rechtbank stelt vervolgens vast dat in de tweede plaats uit de definitie van een warmtenet volgt dat leidingen in een inpandig leidingstelsel, een binneninstallatie of een gebouw of werk van een producent die strekken tot de toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent, geen warmtenet zijn. De vraag is dus of het bronnet zich in een inpandig leidingstelsel, binneninstallatie of gebouw of werk van een producent bevindt en strekt tot de toe- en afvoer van warmte voor dat inpandig leidingstelsel, die binneninstallatie of dat gebouw of werk van een producent. De rechtbank stelt vast dat het bronnet zich niet bevindt in een inpandig leidingstelsel of een binneninstallatie. Het gaat in dit kader dus alleen om de vraag of het bronnet zich bevindt in een gebouw of werk van een producent én strekt tot de toe- en afvoer van warmte voor dat gebouw of werk. Die laatste zinssnede is relevant, omdat leidingen die zich in het gebouw of werk van een producent bevinden die niet dienen tot de toe- en afvoer van warmte voor dat specifieke gebouw of werk, wél onderdeel uitmaken van een warmtenet. [8]
2.2.8
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat het bronnet zich in een werk van een producent bevindt. Bij een WKO-installatie zoals die van de Woningstichting is het namelijk de vraag wat precies moet worden beschouwd als onderdeel van een werk van een producent. Zijn dat bijvoorbeeld de WKO-bronnen, is dat de technische ruimte met warmtewisselaar en warmtepomp of is dat het geheel van bronnen, leidingen en installaties die voor de productie van warmte zorgen? Uit de Warmtewet en de parlementaire geschiedenis daarvan kan dit niet worden opgemaakt. Hoewel dus niet geheel duidelijk is of het bronnet onderdeel uitmaakt van een werk van een producent, kan de rechtbank wel vaststellen dat het bronnet in ieder geval niet strekt tot de toe- of afvoer van warmte ten behoeve van een werk van een producent. Het bronnet is immers, zoals hiervoor gezegd, dienstbaar aan het transport van warmte die uiteindelijk bij de eindgebruikers (in [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] ) terecht komt. Niet is gesteld of gebleken dat het bronnet dient voor de toe- en afvoer van warmte voor het werk van een producent.
2.2.9
Dat betekent dat het bronnet een leidingstelsel is dat dienstbaar is aan het transport van warmte en dat geen onderdeel uitmaakt van een onder de in de definitie uitgezonderde categorieën. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bronnet valt binnen de reikwijdte van het begrip warmtenet in de zin van de Warmtewet.
b. Leidingen over het dak
2.2.10
De Woningstichting stelt zich op het standpunt dat ook de leidingen die over het dak van [wooncomplex 1] lopen vanuit de technische ruimte naar de punten waar de leidingen de gebouwen ingaan, te beschouwen zijn als warmtenet. Er is namelijk een opstalrecht gevestigd op (onder meer) deze leidingen ten behoeve van de warmteleverancier waardoor de leidingen juridisch gezien in eigendom van de warmteleverancier zijn en niet van de gebouweigenaar. Daardoor maken ze volgens de Woningstichting geen onderdeel uit van [wooncomplex 1] of van een inpandig leidingstelsel in [wooncomplex 1] . De Woningstichting vindt daarnaast dat het feit dat er bij [wooncomplex 2] als back-upvoorziening cv-ketels aanwezig zijn, niet maakt dat er geen sprake meer is van een warmtenet. De cv-ketels dienen alleen als back-up in het geval van storingen en als piekvoorziening. Dat is niet ongebruikelijk bij warmtenetten, omdat de warmteleverancier op grond van de Warmtewet verplicht is betrouwbare warmte te leveren.
2.2.11
De Minister vindt dat de leidingen op het dak onderdeel uitmaken van het gebouw van [wooncomplex 1] en daarmee van het inpandig leidingstelsel. Het opstalrecht doet daar volgens de Minister niet aan af, omdat dit slechts een juridische scheiding in eigendom betekent en het de feitelijke situatie niet verandert. De leidingen over het dak vormen daarom voor [wooncomplex 1] geen warmtenet. Volgens de Minister zouden de leidingen wel als een warmtenet kwalificeren als zij niet op het dak, maar in de grond zouden zijn geplaatst. De Minister stelt daarnaast dat de leidingen – voor zover die warmte leveren aan [wooncomplex 2] – in principe wél onder de reikwijdte van het begrip warmtenet vallen, omdat de leidingen niet op het gebouw van [wooncomplex 2] liggen. Toch vindt de Minister het geen warmtenet, omdat bij [wooncomplex 2] cv-ketels aanwezig zijn.
2.2.12
De rechtbank is van oordeel dat ook de leidingen die over het dak van [wooncomplex 1] lopen vanuit de technische ruimte tot (in ieder geval) de punten waar de leidingen de gebouwen ingaan, vallen onder de definitie van het begrip warmtenet. Het zijn leidingen die dienstbaar zijn aan het transport van warmte. Daarnaast maken de leidingen geen onderdeel uit van een inpandig leidingstelsel van het gebouw [wooncomplex 1] . Onder inpandig leidingstelsel wordt in de Warmtewet verstaan:
“inpandig leidingstelsel: één of meer van een gebouw deel uitmakende leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport van warmte tussen een centrale aansluiting van een gebouw op een warmtenet of een productie-installatie en de individuele aansluiting van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken;”
2.2.13
Uit de memorie van toelichting bij deze definitie volgt dat met deze definitie is bedoeld dat de leidingen, installaties en hulpmiddelen die zich bevinden in een onroerende zaak van een gebouweigenaar en die worden gebruikt om warmte die wordt geleverd door een warmteleverancier door te leveren aan individuele verbruikers, geen onderdeel uitmaken van het warmtenet van de warmteleverancier. De definitie is opgenomen om de gebouweigenaar die eigenaar is van het inpandig leidingstelsel aan te kunnen merken als
partij in de Warmtewet. [9] De ‘gebouweigenaar’ is volgens de Warmtewet:
“gebouweigenaar: de eigenaar van een gebouw of, in het geval van gedeeld eigendom, de eigenaars verenigd in een vereniging van eigenaars of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm;”
2.2.14
In dit geval is er een opstalrecht gevestigd op de leidingen op het dak ten behoeve van de warmteleverancier waardoor de leidingen in eigendom toebehoren aan de warmteleverancier. De leidingen zijn dus niet in eigendom van de gebouweigenaar, hier zijnde de Woningstichting. Dat de leidingen feitelijk over het dak lopen, maakt dat niet anders. Uit de Warmtewet en de toelichting daarop kan ook niet worden afgeleid dat bij het al dan niet aanmerken van leidingen als inpandig leidingstelsel de feitelijke situatie boven de juridische situatie gaat. Sterker nog: uit de toelichting lijkt te volgen dat de definitie juist is opgenomen om de eigendomsverhoudingen helder te krijgen. Dat betekent dat de leidingen op het dak geen deel uitmaken van een inpandig leidingstelsel. Ook is niet gebleken dat de leidingen onderdeel zijn van een binneninstallatie of gebouw of werk van een producent.
2.2.15
De rechtbank ziet daarnaast niet in hoe de aanwezigheid van back-up cv-ketels in [wooncomplex 2] ertoe zou kunnen leiden dat er niet langer sprake is van een warmtenet. Hiervoor is geen basis te vinden in de Warmtewet. Daar komt bij dat – zoals de Woningstichting heeft toegelicht – er bij een warmtenet vaak back-up cv-ketels aanwezig zijn, omdat de warmteleverancier verplicht is te zorgen voor een betrouwbare levering van warmte. [10]
2.2.16
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat ook de leidingen op het dak onder de reikwijdte van het begrip warmtenet in de Warmtewet vallen. Dat geldt zowel voor zover de leidingen in de verwarming van [wooncomplex 1] als [wooncomplex 2] voorzien.

3.Wat betekent dit in het kader van de subsidieverstrekking?

3.1
Het bronnet en de leidingen die van de technische ruimte via het dak lopen tot aan de punten waar zij [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] ingaan, vallen onder de definitie van een warmtenet in de zin van de Warmtewet. Dat betekent dat de warmtevoorziening van de Woningstichting een aansluiting op het warmtenet behelst in de zin van de SAH. De rechtbank vindt dan ook met andere woorden dat de warmtevoorziening van de Woningstichting een voorziening is waarvoor op grond van de SAH subsidie kan worden verstrekt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de Minister weliswaar een discretionaire bevoegdheid toekomt om subsidie te verstrekken, maar dat de ruimte die de Minister in dat verband heeft niet onbegrensd is. De SAH dient daarbij namelijk als uitgangspunt te worden gebruikt, al is het maar om potentiële subsidieaanvragers enig houvast te bieden.
3.2
De Minister heeft de subsidieaanvraag van de Woningstichting daarom dus niet kunnen afwijzen op de grond dat de warmtevoorziening voor [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] geen aansluiting op een warmtenet behelst in de zin van de SAH.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond. De warmtevoorziening van de Woningstichting valt onder de reikwijdte van de definitie van een warmtenet in de zin van de Warmtewet. Daarmee heeft de Woningstichting [wooncomplex 1] en [wooncomplex 2] aangesloten op een warmtenet in de zin van de SAH. Gelet daarop, vernietigt de rechtbank het besluit op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat de Minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de Minister hiervoor zes weken.
Omdat het beroep gegrond is, moet de Minister het griffierecht aan de Woningstichting vergoeden en krijgt de Woningstichting ook een vergoeding voor haar proceskosten. De Minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van de Woningstichting een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 december 2021;
- draagt de Minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Minister het griffierecht van € 360,- aan de Woningstichting moet vergoeden;
- veroordeelt de Minister tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan de Woningstichting.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2 van de SAH.
2.Artikel 1 van de SAH.
3.De Startmotor is een uitvloeisel van het Klimaatakkoord. Het is een afspraak tussen woningcorporaties en warmtebedrijven om 100.000 huurwoningen versneld te verduurzamen.
4.https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/sah/veelgestelde-vragen-sah.
5.Zie Kamerstukken II, 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 8-9.
6.Zie in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1813.
7.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 februari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:30 en Kamerstukken II, 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 8-9, waaruit volgt dat het transport via het bronnet bij een WKO-installatie het transport van warmte inhoudt in de zin van de Warmtewet.
8.Zie Kamerstukken II, 2009-2010, 29 048, nr. 46, Brief van de Minister van Economische Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 1 december 2009, p. 3.
9.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 44.
10.Zie in dit verband ook bijvoorbeeld artikel 2, eerste lid, van de Warmtewet en Kamerstukken II, 2002-2003, 29 048, nr. 3, p. 29.