ECLI:NL:RBMNE:2022:2993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
21/547
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WIA-uitkering en verrekening van inkomsten door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een WIA-uitkering. Eiseres had inkomsten genoten bij haar werkgever, die door het Uwv verrekend zijn met haar WIA-uitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 177,08 over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020. Eiseres was het niet eens met de hoogte van het gemiddeld maandinkomen dat door het Uwv was vastgesteld op € 1.142,31, en betwistte de bedragen die het Uwv had gehanteerd voor de verrekening.

De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak op 15 maart 2022 geoordeeld dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom het bij de berekening van het gemiddelde maandinkomen deze bedragen had gebruikt. Het Uwv kreeg de kans om het gebrek in het besluit te herstellen. In de reactie op de tussenuitspraak gaf het Uwv aan dat het gemiddeld maandinkomen op basis van de actuele gegevens in de polisadministratie nu uitkwam op € 1.204,52, maar dat dit waarschijnlijk zou leiden tot een hogere terugvordering voor eiseres.

De rechtbank besloot echter dat het Uwv geen nieuwe herberekening hoefde te maken, omdat de oorspronkelijke berekening niet nadelig was voor eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die op € 1.897,50 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.A.T. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding

1. Het Uwv heeft de inkomsten die eiseres heeft genoten bij haar werkgever verrekend met haar WIA-uitkering. Dit heeft geleid tot een terugvordering van € 177,08 over de periode 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020. Met het bestreden besluit van 23 december 2020 zijn de verrekening en de terugvordering van € 177,08 in stand gebleven.
2. In de tussenuitspraak van 15 maart 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:1254) heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat niet duidelijk is waarom het Uwv bij de verrekening van een gemiddeld maandinkomen van € 1.142,31 is uitgegaan. Daarnaast is geoordeeld dat de door het Uwv bij de verrekening gehanteerde bedragen niet stroken met de gegevens uit de polisadministratie. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om binnen vier na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij moest het Uwv de tussenuitspraak in acht nemen.
3. Het Uwv heeft met een brief van 21 april 2022 gereageerd op de tussenuitspraak.
4. Eiseres heeft hierop een schriftelijke reactie gegeven.
5. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

6. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Beoordeling van de herstelpoging
7. Het Uwv heeft bij de verrekening van de inkomsten gekeken naar het loon over de drie aangiftetijdvakken voorafgaande aan de maand waarin eiseres ziek is geworden, omdat sprake was van wisselende inkomsten. Het gaat om de maanden juli, augustus en september 2019. In de reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv toegelicht dat dit is gedaan op basis van artikel 3:3, lid 13, van het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten. Omdat eiseres wisselende inkomsten heeft gehad, heeft het Uwv op goede gronden gekeken naar het inkomen per maand in de maanden juli, augustus en september 2019. Daarbij is het Uwv uitgegaan van de door de werkgever opgegeven loongegevens in de polisadministratie. Eiseres heeft deze periode ook niet betwist, maar richt zich tegen de door het Uwv gehanteerde bedragen die tot het gemiddelde inkomen van € 1.142,31 hebben geleid.
8. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft het Uwv in een brief van 1 november 2021 uiteengezet hoe het bedrag van € 1.142,31 tot stand is gekomen. Deze berekening is qua systematiek goed te volgen, maar in de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de bedragen waarmee is gerekend niet overeenkomen met de bedragen die in de uitdraai van de polisadministratie staan vermeld. Daarom oordeelde de rechtbank dat geen toereikende uitleg is gegeven over de verrekening van de inkomsten met de WIA-uitkering over de periode van 1 oktober 2019 tot 30 april 2020. Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak toegelicht dat de toegezonden uitdraai van de polisadministratie gegevens bevat zoals deze op 29 maart 2021 bekend waren, terwijl ten tijde van het nemen van het primaire besluit andere gegevens in de polisadministratie stonden. Volgens het Uwv blijkt hieruit dat de werkgever tussentijds aanpassingen heeft gedaan. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
9. In de tussenuitspraak staat bij de wijze van herstel dat de rechtbank het vanuit oogpunt van proceseconomie aangewezen vindt dat het Uwv aan de hand van de nieuwe gegevens in de polisadministratie een nieuwe inzichtelijke herberekening maakt over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020. In reactie hierop heeft het Uwv uiteengezet dat het gemiddeld maandinkomen op basis van de gegevens zoals deze nu in de polisadministratie uitkomt op € 1.204,52. Het Uwv is bereid een nieuwe berekening te maken, maar wijst er daarbij op dat dit niet ten voordele van eiseres zal zijn, omdat het gemiddelde maandinkomen inmiddels hoger is dan waarvan in het bestreden besluit is uitgegaan.
10. Eiseres weerspreekt dat het gemiddelde maandinkomen eigenlijk € 1.204,52 bedraagt. Bij de zienswijze naar aanleiding van de nadere motivering van het Uwv heeft eiseres een jaarloonstrook over 2019 overgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze gegevens op deze jaarloonstrook voor de maanden augustus en september 2019 overeenkomen met de gegevens uit de polisadministratie (sv-loon augustus € 945,94 en sv-loon september € 1.083,-). Voor de maand juli 2019 is dit niet het geval. In de polisadministratie staat bij deze maand een bedrag van €1.036,47 aan sv-loon, terwijl de jaarloonstrook een bedrag van € 1.042,02 aan sv-loon vermeld. De rechtbank constateert dat deze afwijking ten gunste is van eiseres, omdat in de polisadministratie een iets lager bedrag staat. Het bedrag van € 1.036,47 komt wel weer overeen met het sv-loon dat staat vermeld op de in het dossier aanwezige salarisspecificatie van de maand juli 2019.
11. Omdat eiseres met een herberekening op basis van de huidige gegevens uit de polisadministratie zeer waarschijnlijk geconfronteerd zal worden met een hogere terugvordering, kiest de rechtbank er niet voor om het Uwv in deze procedure een nieuwe herberekening te laten maken. De oorspronkelijk berekening is niet nadelig voor eiseres. Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat het Uwv alsnog voldoende heeft gemotiveerd hoe de verrekening heeft plaatsgevonden en de terugvordering tot stand is gekomen. Dat eiseres het principieel niet eens blijft met de (wijze van) verrekening, omdat volgens haar een herbeoordeling van haar WIA-uitkering moet worden uitgevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om nu tot en ander oordeel te komen.
Conclusie
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om vergoeding van reis- en onkosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten zijn al verdisconteerd in het forfaitaire bedrag voor het verschijnen op de zitting, zodat voor een extra vergoeding geen aanleiding bestaat. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.