ECLI:NL:RBMNE:2022:1254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
21/547-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over terugvordering WIA-uitkering en verrekening van inkomsten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de terugvordering van een bedrag van € 177,08 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan eiseres besproken. Eiseres heeft sinds 17 april 2017 recht op een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft besloten haar uitkering te wijzigen op basis van vermeende te hoge inkomsten uit arbeid in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de rechtbank het beroep heeft behandeld. Tijdens de zitting op 21 juli 2021 was het Uwv niet aanwezig, maar eiseres was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het Uwv gehanteerde bedragen voor de verrekening van de inkomsten niet overeenkomen met de gegevens uit de polisadministratie. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de juistheid van de terugvordering. De rechtbank heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, hetzij door aanvullende motivering, hetzij door een nieuw besluit. De rechtbank heeft een termijn van vier weken gesteld voor het Uwv om dit te doen, en benadrukt dat het Uwv zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, moet meedelen of het gebruik maakt van deze gelegenheid.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/547 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.A.T. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding

1. Eiseres heeft sinds 17 april 2017 recht op een uitkering op grond van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres is vanaf die datum bij haar werkgever blijven werken, maar wel voor minder uren dan voorheen. De inkomsten worden verrekend met de WIA-uitkering.
2. Bij besluit van 6 mei 2020 heeft het Uwv aan eiseres laten weten dat haar situatie is gewijzigd, waardoor ook de hoogte van de uitkering wijzigt. Volgens het Uwv werd aan eiseres in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 te veel voorschot betaald. Van eiseres wordt een brutobedrag van € 177,08 teruggevorderd.
3. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 23 december 2020 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam echtgenoot] , de echtgenoot van eiseres. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
5. Met de brief van 29 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat zij aanvullende informatie nodig heeft om het beroep te kunnen beoordelen. Het Uwv is in de gelegenheid te stellen nadere vragen te beantwoorden.
6. Op 1 november 2021 heeft het Uwv een schriftelijke reactie gegeven. Eiseres heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt daarop te reageren.
7. Omdat geen van de partijen heeft verklaard een nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek op 17 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

8. In deze zaak staat de vraag centraal of het Uwv terecht heeft besloten om de hoogte van de WIA-uitkering van eiseres te wijzigen en een bedrag van € 177,08 terug te vorderen.
9. Het Uwv heeft de hoogte van de WIA-uitkering gewijzigd, omdat uit de polisadministratie is gebleken dat de inkomsten uit arbeid in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 hoger waren dan waarvan aanvankelijk bij de berekening was uitgegaan. De verrekening van deze inkomsten met de WIA-uitkering heeft het Uwv tot de conclusie geleid dat te veel uitkering aan eiseres is betaald en dat wordt door het Uwv teruggevorderd.
10. Eiseres voert aan dat haar werkgever vanaf oktober 2019 per abuis maandelijks een bedrag van € 189,- aan haar heeft betaald. Dit zal haar werkgever nog gaan corrigeren en met toekomstige betalingen aan eiseres gaan verrekenen.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 inkomsten uit arbeid heeft gehad. Dit blijkt ook uit de polisadministratie. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. [1] De rechtbank stelt vast dat de in het dossier aanwezige loonstroken over deze periode overeen komen met de gegevens uit de polisadministratie, zoals bij het verweerschrift is gevoegd. Omdat het de rechtbank niet duidelijk is met welke bedragen uit de polisadministratie rekening is gehouden bij de verrekening van deze inkomsten met de WIA-uitkering, heeft zij hierover nadere vragen gesteld aan het Uwv.
Bij verrekening gehanteerde bedragen stroken niet met polisadministratie
12. In de brief van 1 november 2021 heeft het Uwv uiteengezet dat rekening is gehouden met de het loon over drie aangiftetijdvakken voorafgaande aan de maand waarin eiseres ziek is geworden, omdat sprake was van wisselende inkomsten. Het Uwv heeft niet toegelicht op basis van welke (wettelijke) regeling of beleid(s)regel dit is gedaan, zodat onduidelijk blijft of dit correct is. Daarvan uitgaande heeft het Uwv gekeken naar de maanden juli, augustus en september 2019. De brief vermeldt de bedragen die tot een gemiddeld inkomen van € 1.142,31 per maand hebben geleid. De rechtbank stelt vast dat de in de brief vermelde bedragen niet overeenkomen met de gegevens op de uitdraai van de polisadministratie die het Uwv heeft toegezonden. Voor juli 2019 is het Uwv uitgegaan van een SV-loon van € 1.037,70 + € 89,91 (vakantietoeslag) + € 83,17 (extra periodiek salaris, terwijl in de polisadministratie de volgende bedragen staan: € 1.036,47, € 89,91 en € 93,63. Ook de vermelde bedragen voor augustus en september 2019, zijn niet gelijk aan de bedragen zoals vermeld op de uitdraai van de polisadministratie. Hoewel het maar om kleine verschillen gaat, laat dat onverlet dat het Uwv bij het verrekening van inkomsten is uitgegaan van bedragen die niet stroken met de gegevens uit de polisadministratie. Eiseres heeft ook opgemerkt dat de bedragen waar het Uwv van uitgaat niet bij haar bekend zijn. De rechtbank vindt dat het Uwv met de brief van 1 november 2021 geen toereikende uitleg gegeven heeft over de herberekening van de WIA-uitkering over de periode van over de periode 1 oktober – april 2020. De rechtbank kan daarom op basis van de huidige dossiergegevens niet tot het oordeel komen dat de terugvordering van € 177,08 op juiste wijze tot stand is gekomen.
Het Uwv krijgt herstelmogelijkheid
13. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering of met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Daarbij merkt de rechtbank op dat het Uwv in de brief van 1 november 2021 heeft vermeld dat er inmiddels andere bedragen in de polisadministratie staan en dat het aan eiseres is een verzoek te doen om terug te komen op de genomen beslissing. Omdat eiseres er vanaf het begin van de procedure op heeft gewezen dat de bedragen in de polisadministratie niet kloppen en dat de werkgever deze gegevens zal corrigeren – wat kennelijk inmiddels is gebeurd – , vindt de rechtbank het vanuit oogpunt van proceseconomie aangewezen dat het Uwv aan de hand van de nieuwe gegevens in de polisadministratie een nieuwe inzichtelijke herberekening maakt over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 april 2020.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Overige overwegingen
15. Uit de stukken en wat op zitting is besproken is naar voren gekomen dat het Uwv de door eiseres gedane melding van de verslechtering van haar gezondheid per 17 oktober 2019 niet in behandeling heeft genomen. Tussen partijen lijkt in geschil te zijn of voor deze ziekmelding voor de werkgever een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van 104 weken geldt. Omdat het besluit dat in deze zaak ter beoordeling voorligt niet over deze melding gaat, mag de rechtbank hier geen oordeel over gegeven. Wel merkt de rechtbank op dat het Uwv in het verweerschrift van 13 juli 2021 heeft laten weten dat de primaire afdeling is verzocht om na te gaan of deze melding ten onrechte niet is beoordeeld.
16. Verder is op de zitting aan de orde geweest of voor de 12 uur die eiseres in en na de wachttijd (tot 17 oktober 2019) is gaan werken de no-risk polis uit artikel 29b van de Ziektewet geldt. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres meegegeven dit na te gaan bij het Uwv.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
(de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:637