Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
[eiseres sub 3],
[eiser sub 4],
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 augustus 2021 met producties 1 t/m 29;
- de conclusie van antwoord van 13 oktober 2021 met producties 1 t/m 15;
- de akte van [achternaam] met producties 30 t/m 40;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 mei 2022;
- de reactie van [achternaam] op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
- de reactie van Rabobank op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.Waar gaat het over?
- primair: veroordeling van Rabobank tot betaling van nadeelscompensatie op grond van dwaling, vermeerderd met wettelijke rente, op te maken bij staat;
- subsidiair: veroordeling van Rabobank tot betaling van schadevergoeding vermeerderd met wettelijke rente wegens schending van de op haar rustende zorgplicht, op te maken bij staat;
- veroordeling van Rabobank in de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.Wat de rechtbank ervan vindt
“de melkquotering zal op basis van een Europees besluit per 1 april 2015 vervallen. (…) Dit roept de vraag op of het treffen van aanvullende maatregelen in de Nederlandse situatie noodzakelijk blijft voor de periode na 2015. Wij beantwoorden deze vraag, net als onze ambtsvoorgangers, bevestigend. (…) Mocht mestverwerking niet van de grond komen, dan is sturing door middel van dierrechten vanaf 2015 noodzakelijk. (…) Tevens zullen wij nog dit jaar een nieuw wetsvoorstel voorbereiden waarmee de werking van het stelsel van dierrechten naar rund-/melkvee kan worden uitgebreid.”(p. 2 en 3). De Staatssecretaris nodigt het bedrijfsleven in deze Kamerbrief uit om te komen met concrete plannen voor de realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit en aanvullende maatregelen gericht op de realisatie van de doelen van het mestbeleid en alle overige aan de veehouderij gerelateerde milieudoelen. De Staatssecretaris geeft hierbij aan dat als blijkt dat de sector deze verantwoordelijkheid niet waar kan maken
“ingrijpen van de overheid in de omvang van de veehouderij onvermijdelijk[is]
.”(p. 3).
“op voorwaarde dat voldoende grond onder het bedrijf ligt om de extra fosfaatproductie die het gevolg is van uitbreiding in zijn geheel te kunnen plaatsen, danwel dat de extra fosfaatproductie in zijn geheel wordt verwerkt”(p. 6). Zij zegt hierover verder:
“Ondernemers die willen groeien, kunnen kiezen uit twee strategieën: grondgebondenheid door verwerving van extra grond of door extra mestverwerking. Of natuurlijk een combinatie van die twee. Daarnaast kunnen ondernemers de fosfaatproductie beperken door het nemen van voermaatregelen.”(p. 6) En:
“Om uitwerking te kunnen geven aan de voorwaarde dat groei van het bedrijf niet mag leiden tot extra druk op de mestmarkt worden voor elk veehouderijbedrijf met melkvee de fosfaatproductie en het fosfaatoverschot in 2013 vastgelegd als referentie. (…) Vervolgens zal, beginnend per 2015, aan het einde van elk jaar de feitelijke fosfaatproductie worden vastgesteld en vergeleken met het bedrijfsspecifieke referentieniveau van 2013. Ondernemers waar de fosfaatproductie is toegenomen ten opzichte van de referentie moeten aantonen dat zij aan de aanvullende voorwaarde (grond of verwerking) voldoen.”(p. 7)
“een enorme achterstand betekenen in de concurrentiepositie op Europees niveau omdat die alleen zou gelden voor de Nederlandse ondernemers”(p. 5 van nog steeds de Kamerbrief). Een dierrechtenstelsel zou ook niet nodig zijn, omdat uit een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving en Wageningen University & Research bleek dat ook in een situatie zonder dierrechten de kaders van het mestbeleid zouden worden gerespecteerd en invoering van een dierrechtenstelsel maar zou leiden tot een beperkte afname van de melkveestapel (p. 5). In dit rapport werd ook de verwachting uitgesproken dat de fosfaatproductie in 2020 nog steeds onder het fosfaatplafond zou liggen, mede door de daling van de fosfaatproductie door lagere fosfaatgehaltes in het voer (p. 7). Verder zou de keten een aantal maatregelen nemen om zeker te stellen dat de productie binnen de randvoorwaarden zou plaatsvinden (early warning systeem, aanscherping van de fosfaatgehaltes in voer, en invoering van een Kringloopwijzer als managementinstrument) (p. 6). Wel spreekt de Staatssecretaris in deze Kamerbrief uit:
“Tot nu toe zijn dierrechten de stok achter de deur geweest voor de ontwikkeling van de verwerkingscapaciteit. Het definitief vervallen van dierrechten is pas aan de orde op het moment dat we weten dat we die stok achter de deur niet meer nodig hebben.”(p. 3) En:
“Wanneer uit de monitoring van de mestmarkt blijkt dat de feitelijke fosfaatproductie in enig jaar het plafond van 2002 overschrijdt, zijn nadere productiebegrenzende maatregelen aan de orde.”(p. 7)
Het eerder aangehaalde rapport van PBL en Wageningen-UR biedt vertrouwen dat in een situatie zonder dierrechten de kaders van het mestbeleid worden gerespecteerd, omdat verwacht wordt dat de voorziene groei van de melkproductie, door verhoogde efficiëntie per dier en door de effecten van het voerspoor, op termijn (2020) niet leidt tot toename van de fosfaatproductie. Daarom kiest het kabinet nu niet voor invoering van dierrechten voor melkvee. Dat zou ook geen recht doen aan de zelfsturende initiatieven die nu al lopen vanuit het bedrijfsleven.”
“Ik zie in de ex ante evaluatie door het LEI de bevestiging dat het stelsel verantwoorde groei melkveehouderij, zoals dit thans ter behandeling in uw Kamer ligt, het juiste instrument is om economische ontwikkeling in de melkveehouderij mogelijk te maken en tegelijkertijd te borgen dat de groei binnen de milieurandvoorwaarden kan plaatsvinden. Mocht echter uit monitoringgegevens blijken dat door de groei van de melkveehouderij het nationale fosfaatproductieplafond wordt overschreden waardoor Nederland niet langer voldoet aan de derogatie-voorwaarden zijn, zoals ik in de eerder genoemde brief aan uw Kamer heb gemeld, productiebegrenzende maatregelen aan de orde. Daarbij ligt de introductie van een stelsel van dierrechten voor de melkveehouderij het meest voor de hand. Groei op individuele melkveebedrijven zal daarbij nog steeds mogelijk zijn, maar de totale melkveestapel wordt begrensd. De uitwerking van de maatregel zal er op gericht zijn te voorkomen dat anticiperend gedrag wordt beloond.”(p. 4).
- dat er door de overheid na afschaffing van het melkquotum per 1 april 2015 werd ingezet op groei van de melkveehouderij in Nederland;
- dat de overheid ter behoud van de derogatie van de Europese Commissie een stelsel zou invoeren van grondgebondenheid en mestverwerking dat - in combinatie met maatregelen die de sector zelf zou nemen - naar alle verwachting voldoende zou zijn om het fosfaatplafond niet te overschrijden;
- dat de fosfaatproductie zou worden gemonitord, en dat als het plafond zou worden overschreden, er aanleiding zou kunnen zijn voor het invoeren van productiebegrenzende maatregelen, zoals dierrechten;
- dat de invoering van een dergelijke maatregel niet wenselijk zou zijn in verband met de concurrentiepositie van Nederland op Europees niveau en ook naar verwachting maar beperkt effect zou sorteren.
- de heer [A] van Rabobank (hierna: [A] ) zei tijdens een deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 16 februari 2017 over de gewijzigde wetsvoorstellen Wet grondgebonden groei melkveehouderij en Wet Invoering stelsel van fosfaatrechten dat de bank toen al een aantal jaren wist dat er iets in het vat zat. Letterlijk zei hij:
- Rabobank was met een marktaandeel van 85% verreweg de grootste financier van de melkveehouderij. De investeringen die Rabobank deed in de schaalvergroting van de melkveehouderij maken volgens [achternaam] dat Rabobank wist, althans had moeten weten, dat de emissie van afvalstoffen door alle plafonds schoot (alinea 69 dagvaarding). Rabobank zou namelijk een groei van de melkproductie van twintig procent hebben gefinancierd en een dergelijke groei zou niet mogelijk zijn zonder dat de uitstootplafonds werden overschreden (alinea 161 dagvaarding). Volgens [achternaam] had Rabobank de gevolgen van de door haar verstrekte uitbreidingsfinancieringen sectoraal voor de individuele boeren inzichtelijk kunnen en moeten maken (alinea 64 dagvaarding).
- Een aantal regionale vestigingen van Rabobank schreef vanaf 2012 bij uitbreidingsfinancieringen voor dat de financiering direct moest leiden tot het gaan melken van het beoogde aantal liters. Het eerst bouwen en later uitbreiden van het aantal dieren zou uitdrukkelijk niet zijn toegestaan. Volgens [achternaam] was dit bewust beleid van de regionale vestigingen om problemen voor de boer door invoering van mogelijke dierrechten te voorkomen (alinea 23 dagvaarding).
dat er iets zou gaan gebeuren”. Voor zover hij daarmee doelt op productiebeperkende maatregelen, geldt dat die mogelijkheid altijd boven de markt heeft gehangen. Uit de kamerbrief van 12 december 2013 blijkt immers dat het definitief vervallen van de dierrechten volgens de Staatssecretaris pas aan de orde was op het moment dat duidelijk is dat “
we die stok achter de deur niet meer nodig hebben”.
- De hierboven geciteerde Kamerstukken. Hieruit was af te leiden dat bij (dreigende) overschrijding van het productieplafond productiebegrenzende maatregelen ingevoerd zouden kunnen worden (Kamerbrieven van 18 januari 2013 en 12 december 2013). Het definitief vervallen van de dierrechten was volgens de Staatssecretaris pas aan de orde op het moment dat duidelijk is dat “
- De vakbladen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [achternaam] verklaard te lezen wat er voorbij kwam en in 2013/2014 abonnee te zijn geweest van vakblad en website de [.] . Als productie 23 heeft [achternaam] een artikel van de [.] overgelegd van 26 november 2013 (geüpdatet op 17 april 2014). Hierin staat, voor zover hier relevant:
“Na 1 april 2015 willen vele melkveehouders fors meer gaan produceren. Het wordt een hele uitdaging om dit te realiseren binnen de gestelde milieudoelen. Zo betekent meer melk ook automatisch meer mest, terwijl onduidelijk is waar die geplaatst en/of verwerkt kan worden. De dreiging van dierrechten is nog steeds aanwezig. Met groteren hoeveelheden ammoniak loopt de sector het risico het EU-plafond te overschrijden. Dus: als u ook wilt groeien, dan moet u nu al met deze onderwerpen aan de slag.”Dat de sectorupdate aan melkveehouders is gericht, heeft [achternaam] niet betwist.
Het advies wordt gegeven naar optie 1. Dit omdat deze investering het minst risico bevat i.v.m. de onzekerheden in de toekomst omtrent het melkquotum”(p. 6) en:
“Vooral met de afschaffing van het quotum tijdperk kan dit verstandig zijn. Stel dat het quotum later dan in 2015 wordt afgeschaft of zelfs niet afgeschaft wordt. Het is immers gewoon een regel die door de Europese Unie wordt doorgevoerd. Deze regel kan zo weer omgegooid worden.”(p. 29).
- De tussen [achternaam] en Rabobank gesloten financieringsovereenkomst is een eenvoudig product. Dit product is niet te vergelijken met de complexe financiële (beleggings)producten waar veel van de jurisprudentie waar [achternaam] in zijn dagvaarding naar verwijst over gaat. Het gaat hier om een eenvoudige lening onder eenvoudige voorwaarden (er moet rente worden betaald en de lening moet op een gegeven moment worden terugbetaald). Deze voorwaarden blijken ook duidelijk uit de financieringsovereenkomst en aan dit product zijn geen onbekende of bijzondere financiële risico’s verbonden.
- [achternaam] was bij het afsluiten van de financieringsovereenkomst niet aan te merken als particulier. De financieringsovereenkomst is geadministreerd op naam van de [eiseres sub 1] en op deze overeenkomst zijn de Algemene voorwaarden bedrijfsfinancieringen van toepassing verklaard (p. 6 en 13 productie 11 bij dagvaarding). Ook kan [achternaam] niet met een particulier gelijk gesteld worden. [achternaam] handelde bij het aangaan van de financieringsovereenkomst bedrijfsmatig en het ging hier om eenvoudig product. Het afsluiten van een (eenvoudige) financieringsovereenkomst was niet ongewoon voor de [eiseres sub 1] . Zo had [achternaam] eerder in 2014 bijvoorbeeld nog een vergelijkbare maar minder omvangrijke financieringsovereenkomst met Rabobank gesloten voor de financiering van de aankoop van landbouwgrond (productie 2 bij conclusie van antwoord). De uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2019, ECLI:RBOBR:2014:1415 en het Gerechtshof Den Bosch van 15 april 2014, ECLI:GHSHE:2014:1052 waar [achternaam] naar verwijst maken dit niet anders, omdat deze uitspraken gaan over een renteswaptransactie en een dergelijk product niet te vergelijken is met een eenvoudige financieringsovereenkomst.
- De financieringsovereenkomst is door [achternaam] aangegaan met Rabobank als kredietverstrekker. Dat voorafgaand en bij het sluiten van de financieringsovereenkomst sprake was van een adviesrelatie heeft [achternaam] mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Rabobank onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de heer [D] ( [functie 3] bij Rabobank) na ontvangst van het door [achternaam] ingediende bedrijfsplan bij [achternaam] langs is geweest om dit plan te bespreken en per e-mail input op dit plan heeft gegeven is onvoldoende om aan te nemen dat van een adviesrelatie sprake was.
- Zoals geoordeeld mocht van [achternaam] worden verwacht dat hij als professioneel melkveehouder wist dat na afschaffing van het melkquotum mogelijk productiebeperkende maatregelen zouden worden ingevoerd. De bank hoefde niet te twijfelen aan de kennis van [achternaam] als professioneel melkveehouder op dit vlak. Voor dit algemeen bekende risico hoefde Rabobank in het kader van haar zorgplicht niet te waarschuwen. Ook uit de arresten van de Hoge Raad van 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:632 en 27 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0557 volgt dat de zorgplicht haar grens vindt daar waar er goede grond bestaat om erop te vertrouwen dat bepaalde kennis bij de belanghebbende aanwezig is. De rechtbank weegt ook hierbij mee dat het risico op invoer van productiebeperkende maatregelen in oktober 2014 klein leek (zie hiervoor, alinea 3.19).
9.642,00(3 punten × tarief € 3.214,-)