ECLI:NL:RBMNE:2022:2873

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van politieregistraties op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser op 8 december 2021 een verzoek ingediend tot wijziging van twee politieregistraties op basis van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg). Het verzoek werd door de korpschef van de politie afgewezen met een besluit van 28 december 2021. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, dat op 20 juni 2022 door de rechtbank is behandeld. Eiser stelt dat de registraties onjuist zijn en dat zijn verzoek tot wijziging ten onrechte is afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de registraties niet gewijzigd hoefden te worden. De rechtbank oordeelt dat het recht op rectificatie en vernietiging, zoals neergelegd in artikel 28, niet bedoeld is om meningen of indrukken te corrigeren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de registraties feitelijk onjuist zijn. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de registraties. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Maas).

Inleiding

Op 8 december 2021 heeft eiser een verzoek gedaan tot wijziging van twee politieregistraties op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg).
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 28 december 2021 afgewezen.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder het verzoek van eiser tot wijziging van de registraties heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Feiten
2. Eiser heeft verzocht om de registraties [registratienummer 1] en [registratienummer 2] te wijzigen. De registratie [registratienummer 1] betreft een vermelding dat een aangifte niet in behandeling wordt genomen, maar gebundeld wordt doorgestuurd voor behandeling door het Openbaar Ministerie (OM). De registratie [registratienummer 2] is een verslag van een telefoongesprek dat tussen eiser en een politiemedewerker heeft plaatsgevonden, waarin is gesproken over het maken van een afspraak voor het doen van en aangifte.
3. Eiser wil dat in registratie [registratienummer 1] wordt opgenomen dat het beleid van de politie dat de aangiften van eiser gebundeld worden doorgestuurd naar het OM onrechtmatig is en dat eiser overal aangifte moet kunnen doen. Ook wilt eiser dat de namen van de medewerkers die in de registratie worden genoemd bekend gemaakt worden. In registratie [registratienummer 2] wil eiser dat opgenomen wordt dat de ex-partner van eiser zijn spullen heeft weggegooid en vernietigd, dat eiser door zijn ex-partner is mishandeld en dat hij geen spelletje speelt met de politie.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft het verzoek tot wijziging van de registraties [registratienummer 1] en [registratienummer 2] afgewezen onder verwijzing naar artikel 27, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wpg. Verweerder is niet tot wijziging van registratie [registratienummer 1] overgegaan, omdat het feit dat eiser het niet eens is met de toenmalige afspraak tussen de politie en het OM geen reden is om de registratie te wijzigen. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de namen van de politiemedewerkers op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wpg terecht onleesbaar zijn gemaakt ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. Verweerder is niet tot wijziging van registratie [registratienummer 2] overgegaan, omdat hij de weergave van het telefoongesprek door de politiemedewerker niet onjuist acht. Uit de weergave van het gesprek is verweerder gebleken dat het een mening van de politiemedewerker is dat het vernietigen en weggooien van de spullen geen strafbaar feit is. Verweerder ziet verder geen reden om in de registratie op te nemen dat hij door zijn ex-partner is mishandeld, omdat uit niets blijkt dat er toen over mishandeling is gesproken.
Het beroep van eiser
5. Eiser voert aan dat verweerder de registraties [registratienummer 1] en [registratienummer 2] ten onrechte niet heeft gewijzigd. Eiser verzoekt de rechtbank om te bepalen dat verweerder de wijzigingen op straffe van een dwangsom alsnog doorvoert en aan de rechtbank moet bevestigen. Verder verzoekt eiser aan de rechtbank om te bepalen dat verweerder alle stukken openbaar maakt met betrekking tot de afspraak die het OM en de politie hebben gemaakt. Tot slot verzoekt eiser aan de rechtbank om aan verweerder een boete op te leggen voor elke keer dat aan de tussen de politie en het OM gemaakte afspraak wordt gerefereerd of wordt gewijzigd op zo’n manier dat hij nog steeds geen aangifte kan doen.
Stukken verweerder
6. De rechtbank en eiser hebben met toestemming van verweerder ter zitting kennisgenomen van de stukken die verweerder bij de rechtbank heeft ingediend en waarvan hij heeft verzocht om die niet in kopie aan eiser te verstrekken.
De beoordeling van de rechtbank
7. In artikel 28, eerste lid, van de Wpg is het recht op rectificatie en vernietiging opgenomen. Dat recht is bedoeld om onjuiste politiegegevens te wijzigen of onvolledige politiegegevens aan te vullen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar rechtspraak overwogen dat het neergelegde correctierecht in artikel 28, eerste lid, van de Wpg niet is bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. [1] Voor zover het verzoek tot wijziging betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat deze feiten onjuist zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de registraties [registratienummer 1] en [registratienummer 2] niet hoefde te wijzigen en dat er dus geen grondslag bestaat voor oplegging van een dwangsom aan verweerder. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. Eiser heeft voor wat betreft registratie [registratienummer 1] aangevoerd dat de afspraak die de politie en het OM hebben gemaakt onrechtmatig is. Deze procedure heeft betrekking op de vraag of verweerder op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg de registratie had moeten wijzigen. De vraag of de afspraak tussen politie en OM onrechtmatig is, gaat dan ook de omvang van dit geding te buiten. Dat in de registratie naar deze afspraak wordt verwezen, betekent verder ook niet dat de registratie feitelijk onjuist is. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het onjuist zou zijn dat in de registratie naar deze afspraak verwezen wordt. Alhoewel de rechtbank onderkent dat het lastig kan zijn om aannemelijk te maken dat een registratie feitelijk gezien onjuist is, heeft verweerder zich gezien het toetsingskader, zoals opgenomen in rechtsoverweging 7, en gezien het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat deze registratie niet gewijzigd behoeft te worden.
10. Voor wat betreft registratie [registratienummer 2] geldt dat deze de inhoud van het telefoongesprek dat tussen de politiemedewerker en eiser heeft plaatsgevonden weergeeft, c.q wat er destijds besproken is en wat de indrukken van de politiemedewerker tijdens en na het gesprek waren. Voor zover in dit verslag feitelijke gegevens staan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze onjuist zijn. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er in dat telefoongesprek gesproken is over dat hij mishandeld is door zijn ex-partner. De stelling van eiser dat dit ten onrechte niet in de registratie is opgenomen, wordt dan ook niet gevolgd. Voor wat betreft de stelling van eiser dat hij zich er niet in kan vinden dat in de registratie staat dat geen sprake is van een strafbaar feit gaat en dat hij een spelletje met de politie speelt, geldt dat dit de waarneming en mening van de politiemedewerker betreft. Gezien het toetsingskader, zoals opgenomen in rechtsoverweging 7, leent artikel 28, eerste lid, van de Wpg zich niet voor het wijzigen van dergelijke waarnemingen of meningen. Gezien dit toetsingskader heeft verweerder zich ook voor wat betreft deze registratie op het standpunt kunnen stellen dat deze niet gewijzigd hoeft te worden.
11. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er geen grondslag bestaat om in deze procedure te bepalen dat verweerder op verzoek van eiser alle stukken die betrekking hebben op de afspraak tussen het OM en de politie moet openbaren. Artikel 25 van de Wpg, biedt daarvoor geen grondslag. De rechtbank wijst erop dat zoals ter zitting is besproken, eiser eerst bijvoorbeeld op grond van de Wet open overheid een dergelijk verzoek bij het bestuursorgaan moet indienen en dat daarop beslist moet worden, voordat de rechtbank zich daarover uit kan laten.
12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er ook geen grondslag bestaat voor het opleggen van een boete aan verweerder voor het refereren aan of het wijzigen van de eerdergenoemde afspraak tussen de politie en het OM. In deze procedure staat enkel het verzoek tot wijziging van de twee politieregistraties ter discussie. Deze beroepsgrond van eiser valt derhalve buiten de omvang van het geding.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:807, en van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:69.