ECLI:NL:RBMNE:2022:2823

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/4985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om urgentie voor woonruimte op medische gronden na afwijzing door de gemeente Almere

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had een verzoek ingediend om urgentie voor een woning vanwege medische redenen, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de resultaten van een slaaponderzoek dat eiser had aangekondigd. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor urgentie wegens relatiebeëindiging, maar deze was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie. De rechtbank had eerder in een uitspraak van 2 augustus 2021 de gemeente opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij ook medische gronden in overweging genomen moesten worden.

In de nieuwe beslissing op bezwaar heeft de gemeente het verzoek opnieuw afgewezen, met de stelling dat de medische situatie van eiser niet levensontwrichtend was. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente het slaaponderzoek niet had afgewacht en dat dit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft de afwijzing van het urgentieverzoek vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiser en het door eiser betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2020 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om urgentie voor een woning wegens relatiebeëindiging, afgewezen.
In het besluit op bezwaar van 20 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In de uitspraak van deze rechtbank van 2 augustus 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:3720) is het besluit van 20 oktober 2020 vernietigd en heeft de rechtbank verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
In het besluit van 6 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming vóórafgaand aan deze uitspraak

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor urgentie voor woonruimte in Almere omdat zijn relatie is beëindigd.
2. In het besluit van 6 mei 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, welke afwijzing verweerder bij de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2020 heeft gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan een van de algemene voorwaarden voor urgentie, te weten het bindingsvereiste. [1] Eiser was op het moment van de aanvraag namelijk niet twee jaar onafgebroken ingezetene van Almere. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser ook niet voldoet aan de specifieke voorwaarden voor urgentie op grond van dakloosheid met een minderjarig kind na echtscheiding. [2] Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.

Uitspraak rechtbank van 2 augustus 2021

3. Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van 20 oktober 2020 beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 augustus 2021 deze beslissing op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen met in achtneming van de uitspraak.
5. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het bindingsvereiste in het geval van eiser buiten toepassing moet worden gelaten, dat verweerder ook moet beoordelen of eiser op medische gronden in aanmerking komt voor urgentie, en dat verweerder moet beoordelen of er aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule met het oog op het minderjarige kind van eiser.

Nieuwe beslissing op bezwaar

6. Verweerder heeft vervolgens een nieuwe beslissing genomen en het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
7. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de medische situatie van eiser niet dusdanig is dat sprake is van een levensontwrichtende situatie, die alleen kan worden opgelost met een woning op korte termijn. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarde opgenomen in artikel 11, tweede lid, onder c, gelezen in samenhang met bijlage II, onderdeel 3 onder a, van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het medische advies van 28 september 2021 van [A] , van Argonaut. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de aanvraag voldoet aan een van de andere urgentiecategorieën en dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. Ook is de afwijzing van het urgentieverzoek niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.

Gronden van het beroep

Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
8.1
Eiser voert allereerst aan dat de criteria van de urgentieregeling in strijd zijn met de Huisvestingswet en de bedoeling van de wetgever. De wetgever spreekt over noodsituaties en maatschappelijk belang als criteria voor een urgentieregeling. De regeling moet ook voldoen aan procesvereisten, zoals het evenredigheidsbeginsel. Daarbij komt dat niet is aangetoond dat verweerder bij de invoering van de verordening de noodzaak ervan heeft onderbouwd.
8.2
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (ook wel de exceptieve toetsing genoemd). De toetsing vindt plaats op de wijze als door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020 [3] .
8.3
De rechtbank is van oordeel dat de urgentieregeling uit de verordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. Eiser heeft gelijk dat de wetgever noodsituaties en het maatschappelijk belang voor ogen heeft gehad als criteria voor een urgentieregeling. Dit vraagt echter om een nadere uitwerking op gemeentelijk niveau. Verweerder heeft daarom voorwaarden gesteld in de urgentieregeling om te bepalen wanneer sprake is van een noodsituatie. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden niet onredelijk zijn. Gelet op het beperkte woningaanbod mogen de voorwaarden streng zijn en mag veel worden gevraagd van degene die om urgentie verzoekt. Van enige strijd met de door eiser genoemde procesvereisten – voor zover van toepassing – is niet gebleken
.De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet eiser aan de voorwaarden van de urgentieregeling?
9.1
Eiser voert ook aan dat hij wel voldoet aan de voorwaarden voor een medische urgentie, dan wel dat verweerder aan hem met toepassing van de hardheidsclausule urgentie had moeten verlenen.
9.2
Eiser stelt daartoe dat uit het medische advies van Argonaut blijkt dat hij vanwege zijn apneu is aangewezen op een woning met een stroomvoorziening bij de slaapplek. Ook blijkt uit dat advies dat hij een slaapmasker gebruikt, zodat hij vanwege de geluidsoverlast door het gebruik van dat masker niet bij een willekeurige derde op de slaapkamer kan slapen.
Eiser is van mening dat om diezelfde reden ook het bewonen van een kamer of studio niet aan de orde kan zijn. Die woonruimtes zijn namelijk vaak extra vatbaar voor geluidsoverlast.
9.3
Eiser wijst verder op een door hem in dit beroep overgelegd slaaponderzoek van 6 december 2021 waaruit blijkt dat hij een Apneu-Hypopneu Index heeft van 54,7. Met therapie kan die naar 5 verlaagd worden, wat in het belang is van zijn algehele gezondheid en waardoor hij beter in staat is om tijdens zijn slaap uit te rusten. Doordat hij geen vaste verblijfplaats heeft kan hij echter niet elke nacht van zijn therapie (het slaapmasker) gebruik maken.
9.4
Eiser wijst er tot slot op dat een vaste verblijfplaats bovendien nodig is voor het vinden van werk en het voldoen aan de afspraken daarover die eiser met de gemeente heeft gemaakt. Een kamer voldoet (los van voornoemde reden) niet als vaste verblijfsplaats omdat je je daar veelal niet in kan schrijven. Ook is het van belang dat eiser over een extra slaapkamer beschikt voor als zijn minderjarige zoon op bezoek komt.
9.5
De rechtbank overweegt als volgt.
9.6
Voor het verkrijgen van urgentie vanwege medische redenen is op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening vereist dat de woningzoekende vanwege medische redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte.
9.7
Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat sprake moet zijn van een levensontwrichtende situatie, die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op korte termijn (maximaal 3 – 4 maanden).
9.9
Het door verweerder gevraagde advies van Argonaut ten aanzien van de vraag of voldaan is aan het gestelde in artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening, is een deskundigenadvies. Het uitgangspunt is dat verweerder van dat advies mag uitgaan tenzij het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet consistent is, of wanneer uit een contra-expertise iets anders blijkt.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit advies niet zonder nader onderzoek en nadere motivering aan het bestreden besluit, en meer in het bijzonder aan de afwijzing van het urgentie verzoek op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening en het beroep op de hardheidsclausule, ten grondslag kunnen leggen. Reden daarvoor is dat het resultaat van het slaaponderzoek niet is betrokken bij de nieuwe beslissing op bezwaar. Ondanks dat de resultaten van het slaaponderzoek van dezelfde dag zijn als het bestreden besluit werd genomen, had eiser reeds ten tijde van het bezwaar aangekondigd dat hij op korte termijn een slaaponderzoek zou ondergaan om de ernst van zijn aandoening vast te stellen. Verweerder heeft het resultaat van dit onderzoek niet afgewacht alvorens opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Nu het onderzoek op korte termijn zou plaatsvinden, valt echter niet in te zien waarom verweerder de resultaten van dit onderzoek niet wilde afwachten. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, de onderzoeksverplichting van verweerder en het motiveringsbeginsel. Dit klemt te meer nu uit het onderzoek blijkt dat eiser een Apneu-Hypopneu Index (gemiddelde ademstops per uur) heeft van 54,7 en dus een zeer ernstige vorm van apneu heeft. Deze resultaten zijn niet voorgelegd aan een arts van Argonaut. De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
10.1
Eiser voert ook aan dat zijn situatie schrijnend is. Hij is dakloos en woont in zijn auto. Dit terwijl hij een woning nodig heeft voor zijn herstel. Dit rechtvaardigt dat hij voorrang krijgt boven anderen die lang wachten. Eiser wacht ook al lang.
10.2
De rechtbank is gezien wat hiervoor is overwogen ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd of de hardheidsclausule in deze toegepast moet worden. De beroepsgrond slaagt.
Is de afwijzing in strijd met de Grondwet of internationale verdragen?
11.1
Eiser voert aan dat verweerder door zijn urgentieaanvraag af te wijzen in strijd handelt met artikel 8 van het EVRM, het Europees Sociaal Handvest (ESH), artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en de Grondwet.
11.2
De rechtbank overweegt dat van de beantwoording van deze vraag niet toegekomen wordt gezien wat hierover is overwogen in rechtsoverweging 9.5 – 9.10 en 10.2.
12. Gelet op rechtsoverweging 9.5 – 9.10 en 10.2 vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder met in achtneming van het gestelde in deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Nu verweerder daartoe nader onderzoek moet verrichten, waaronder het voorleggen van het slaaponderzoek Argonaut voor advies, is er geen aanleiding voor het toepassen van een formele lus dan wel zelf in deze zaak te voorzien.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
14. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van 6 weken na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moet beslissen met in achtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening), zoals die gold ten tijde van het besluit van 20 oktober 2020.
2.Artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, in samenhang met Bijlage II, onder 3, sub b, onder i, van de Huisvestingsverordening, zoals die gold ten tijde van laatstgenoemd besluit.