Overwegingen
1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte in [plaats] . Eiser beschikt op dit moment niet over woonruimte. Hij slaapt voornamelijk in zijn auto en in de buitenlucht. Hij is recent gescheiden van zijn ex-partner en vanuit België terug naar Nederland verhuisd omdat hij niet langer in België mag verblijven nu hij daar geen inkomen heeft. Samen hebben zij een zoon, [naam zoon] , die op dit moment voornamelijk bij zijn moeder in België woont. Eiser wil graag dat zijn zoon soms ook bij hem kan verblijven, maar omdat hij geen vaste woonruimte heeft staat zijn ex-partner dit niet toe. Hij mag zijn zoon alleen in België bezoeken. Verder stelt eiser dat hij lijdt aan zware slaapapneu waarvoor hij een zuurstofmasker moet dragen. Dit is echter niet mogelijk bij het slapen in de buitenlucht.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen omdat de aanvraag niet voldoet aan de algemene voorwaarden zoals omschreven in de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening). Eiser voldoet niet aan het bindingsvereiste.Eiser was immers op het moment van aanvraag niet twee jaar onafgebroken ingezetene van [plaats] . Dit alleen al is een reden om de aanvraag af te wijzen. Ten overvloede heeft verweerder getoetst of eiser in aanmerking komt voor urgentie op grond van dakloosheid met minderjarig kind na echtscheiding, een van de inhoudelijke voorwaarden.Hij komt hiervoor niet in aanmerking omdat hiervoor is vereist dat het kind bij eiser staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) en hij de zorg over het kind heeft. [naam zoon] heeft echter de hoofdverblijfplaats bij zijn moeder. Tot slot heeft verweerder overwogen dat de omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk zijn dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bindingsvereiste hem niet mag worden tegengeworpen. Eiser heeft namelijk wel twee jaar onafgebroken in [plaats] gewoond, maar dit was voordat hij naar België verhuisde. Subsidiair betoogt eiser dat het bindingsvereiste buiten toepassing moet worden gelaten. Eiser kan alleen in [plaats] een uitkering krijgen omdat dit de laatste gemeente is waar hij ingeschreven stond voordat hij naar België vertrok. Als hij naar andere gemeentes zou uitwijken, zou hij dan ook geen inkomen meer hebben. Verder wijst eiser er op dat in de memorie van toelichting staat dat de Huisvestingswet bedoeld is om mogelijkheden te bieden voor de bescherming van kwetsbare groepen, en dat eiser zich in een kwetsbare positie bevindt.
4. De Huisvestingsverordening zet in artikel 11, tweede lid, uit in welke gevallen een urgentieverklaring wordt verleend. In het vierde lid zijn daarnaast voorwaarden bepaald waar de woningzoekende ook aan moet voldoen om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen. Een van deze voorwaarden is dat de woningzoekende op het moment van indienen van een verzoek om een urgentieverklaring minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is. Verweerder noemt dit in het bestreden besluit het bindingsvereiste. Volgens artikel 1 van de Huisvestingsverordening wordt onder binding (aan de woningmarktregio) verstaan: economisch of maatschappelijk gebonden als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de (Huisvestings)Wet. Dit artikel is ruimer dan het vereiste dat iemand twee jaar ingezetene moet zijn geweest.
5. Op zitting heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder gevraagd hoe deze voorwaarde wordt toegepast en of er in alle gevallen sprake moet zijn van twee jaar ingezetenschap, of dat hierop ook uitzonderingen worden gemaakt. Verweerder heeft hier geen eenduidig antwoord op gegeven. Verweerder heeft gesuggereerd dat soms ook wordt gekeken naar economische of maatschappelijke binding van de woningzoekende met de gemeente. Gelet op hetgeen vervolgens op zitting is besproken, neemt de rechtbank aan dat verweerder vasthoudt aan de eis zoals deze in het bestreden besluit is geformuleerd, waarbij dus niet op andere wijze invulling kan worden gegeven aan het bindingsvereiste dan door twee jaar ingezetene te zijn geweest.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan de eis dat hij op het moment van indienen van het verzoek minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is. Eiser staat immers sinds 2 augustus 2019 weer in [plaats] ingeschreven en heeft zijn aanvraag voor een urgentieverklaring op 19 april 2020 ingediend.
7. Gelet op het standpunt van eiser, dient de rechtbank vervolgens te onderzoeken of zij het voorschrift waarop het bindingsvereiste berust buiten toepassing moet laten of dat dit voorschrift onverbindend moet worden verklaard. Uit de rechtspraak volgt dat een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, moet worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is uiteengezet.
8. De rechtbank is van oordeel dat de bindingseis zoals deze nu in artikel 11, vierde lid van de Huisvestingsverordening staat, in de zaak van eiser buiten toepassing moet worden gelaten. Zij overweegt hiertoe als volgt.
9. De bevoegdheid voor het opstellen van regels omtrent urgentieverlening volgt uit de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet). Artikel 12, eerste lid, van deze wet bepaalt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen van een of meer categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Volgens het tweede lid legt de gemeenteraad in de verordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. In het derde lid worden categorieën voor urgentie genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in de verordening moet opnemen. Verder is de gemeenteraad vrij hier nog andere categorieën aan toe te voegen.
10. Artikel 14 van de Huisvestingswet bevat regels over het stellen van bindingseisen bij het verlenen van huisvestingsvergunningen. Hierin staat onder meer dat bepaalde gemeenten, die geen mogelijkheid hebben tot uitbreiding van de woningvoorraad, mogen bepalen dat voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Gemeenten die wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de woningvoorraad hebben mogen dit in maximaal vijftig procent van de gevallen doen. In het derde lid is verder uitgelegd wat onder economische en maatschappelijke binding wordt verstaan. In de memorie van toelichting staat nog dat gemeenten nadere invulling kunnen geven aan de omschrijving van economische en maatschappelijke binding.
11. De rechtbank is van oordeel dat de invulling die in artikel 14 van de Huisvestingswet wordt gegeven aan het bindingsvereiste, ook van toepassing is op deze urgentie aanvraag. Dit is ten eerste het geval omdat in de Huisvestingsverordening wordt verwezen naar artikel 14 van de Huisvestingswet, voor de uitleg van “binding”. Ten tweede verwijst de rechtbank naar het stuk in de memorie van toelichting van de Huisvestingswet waarin het bindingsvereiste wordt besproken.Hierin staat dat in deze (nieuwe) Huisvestingswet, het aantal groepen waaraan geen bindingseisen mogen worden gesteld beperkt is. De urgenten worden genoemd als voorbeeld van een groep waar eerder niet zo’n eis mocht worden gesteld, maar in deze wet wel. In dit stuk wordt weer gesproken over economische en maatschappelijke binding. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat in een huisvestingsverordening wel bindingsvereisten aan urgenten mogen worden gesteld, maar dat de invulling hiervan wel enigszins begrensd wordt door de uitleg van het bindingsvereiste in de Huisvestingswet.
12. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de gemeenteraad bij het opstellen van een bindingsvereiste, de uitleg van het bindingsvereiste zoals omschreven in artikel 14 van de Huisvestingswet had moeten volgen. De gemeenteraad mocht hier een nadere invulling aan geven. De wijze waarop verweerder het bindingsvereiste in deze zaak interpreteert is echter te beperkt en onvoldoende in overeenstemming met artikel 14 van de Huisvestingswet. Verweerder gaat in deze zaak uit van artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening waarin een vereiste van twee jaar ingezetenschap staat geformuleerd. De motivering van verweerder in het besluit en ter zitting biedt geen ruimte voor eiser om op andere wijze aan het economische en maatschappelijke bindingsvereiste te voldoen. Dit terwijl eiser heeft onderbouwd dat er wel sprake is van economische en sociale binding. Eiser stelt dat hij aan de gemeente Almere gebonden is omdat hij alleen hier een bijstandsuitkering kon aanvragen. Als iemand uit het buitenland terugkeert, kan hij immers alleen een uitkering aanvragen in de gemeente waar hij als laatste heeft verbleven. Eiser woonde ruim 5 jaar in [plaats] voordat hij naar België vertrok. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser alleen in [plaats] een uitkering kan aanvragen. Verder heeft eiser gesteld dat hij veel contacten en familie heeft in de gemeente [plaats] , en dat er geen andere gemeente in Nederland is waar hij wel economische en maatschappelijke binding mee zou hebben. Verweerder heeft dat niet betwist. Gelet op de toelichting op zitting, maar ook op de Huisvestingsverordening zelf is niet duidelijk of het bindingsvereiste altijd zo strikt wordt toegepast als in deze zaak. Uit de motivering van verweerder volgt namelijk niet duidelijk hoe de uitleg van “binding” in artikel 1 van de Huisvestingsverordening, zich verhoudt tot het vereiste in artikel 11, vierde lid, onder a van deze verordening. De strikte uitleg die verweerder in deze zaak hanteert is naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk. De rechtbank verklaart het bindingsvereiste uit artikel 11 van de Huisvestingsverordening dan ook buiten toepassing in de zaak van eiser. Dit betekent dat verweerder aan eiser niet het bindingsvereiste, zoals geformuleerd in artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening, mocht tegenwerpen. Aangezien de weigering voornamelijk gebaseerd is op het bindingsvereiste, zal verweerder dus opnieuw een besluit moeten nemen.
Urgentie om medische redenen
13. Eiser betoogt verder nog dat hem urgentie in verband met medische redenen moet worden verleend. Eiser leidt aan slaapapneu en heeft hiervoor een zuurstofmasker nodig. In de auto, waar hij op dit moment vaak slaapt, kan hij dit echter niet inschakelen. Daarnaast kan hij door deze aandoening niet terecht bij daklozenopvang, omdat hij dan de hele zaal wakker houdt. Eiser stelt dat hij medische stukken heeft overgelegd bij zijn aanvraag om deze problematiek te onderbouwen.
14. Verweerder stelt dat eiser deze stukken niet heeft overgelegd bij zijn aanvraag of bij het indienen van bezwaar. Verweerder heeft hier dan ook geen rekening mee kunnen houden bij de beoordeling van de aanvraag. Als eiser nu een nieuwe aanvraag voor medische urgentie indient, is verweerder bereid hiernaar te kijken.
15. De rechtbank overweegt dat zij niet kan controleren of eiser wel of niet medische stukken heeft overgelegd om zijn slaapapneu te onderbouwen. Wel heeft eiser duidelijk in zijn urgentie-aanvraag aangegeven dat hij primair urgentie aanvraagt vanwege dakloosheid, en secundair vanwege gezondheidsproblemen. Eiser heeft ook steeds toegelicht dat hij gezondheidsklachten heeft, waaronder zware apneu. Aangezien verweerder toch gehouden is om de aanvraag opnieuw te beoordelen vanwege het bindingsvereiste dat niet aan eiser mag worden tegengeworpen, bepaalt de rechtbank dat verweerder hierbij ook moet beoordelen of eiser in aanmerking komt voor medische urgentie. Verweerder dient zich bij de beoordeling dus niet te beperken tot beoordeling van de grond urgentie op grond van dakloosheid met minderjarig kind na echtscheiding. Eiser dient hiervoor wel zelf de medische stukken (nogmaals) te overleggen aan verweerder. Gelet op de termijn die verweerder heeft voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, dient eiser zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, deze stukken bij verweerder aan te leveren.
16. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Er is sprake van een uitzonderlijke situatie. Eiser is feitelijk dakloos en kan door het gebrek aan woonruimte weinig contact met zijn zoon hebben. Zijn zoon mag immers niet bij hem verblijven als hij geen woonruimte heeft. In het besluit is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de rechten van het kind.
17. In artikel 27 van de Huisvestingsverordening is een hardheidsclausule opgenomen. Verweerder heeft veel vrijheid bij het toepassen van de hardheidsclausule. De rechtbank kan een besluit om de hardheidsclausule niet toe te passen daarom alleen zeer terughoudend beoordelen.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast rekening heeft gehouden met de belangen van het kind van eiser, [naam zoon] . In beroep zijn echter nieuwe omstandigheden bekend geworden. Eiser heeft immers een rapport maatschappelijk onderzoek in het kader van een burgerlijke procedure van 9 oktober 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat de moeder van [naam zoon] hem niet naar eiser laat gaan als hij geen vaste woonruimte heeft. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij vanwege zijn beperkte middelen niet in staat is om telkens naar België af te reizen om zijn zoon daar te bezoeken. Deze omstandigheden kunnen worden gezien als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Indien verweerder daarom in de heroverweging tot de conclusie komt dat eiser niet aan de voorwaarden voor urgentieverlening voldoet, dient verweerder deze nieuwe omstandigheden mee te nemen in de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
19. De rechtbank concludeert dat verweerder de zaak opnieuw dient te beoordelen. Het bindingsvereiste uit artikel 11, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening wordt buiten toepassing gelaten. Verweerder zal dus opnieuw een beslissing op bezwaar moeten nemen, waarbij dit bindingsvereiste niet aan eiser mag worden tegengeworpen. Daarnaast dient verweerder inhoudelijk te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een urgentieverlening op medische gronden. Tot slot moet verweerder, indien hij aan die stap toekomt, nogmaals beoordelen of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
20. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank hiervoor onvoldoende informatie heeft. Het is nu aan eiser om de medische stukken te overleggen en vervolgens aan verweerder om deze te beoordelen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.