ECLI:NL:RBMNE:2021:3720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bindingsvereiste voor urgentieverklaring woonruimte in Almere

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2021, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring voor woonruimte in Almere gegrond verklaard. Eiser, die recentelijk was teruggekeerd uit België en dakloos was, had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, maar deze was afgewezen op basis van het bindingsvereiste, dat vereist dat de aanvrager minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente is. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van dit bindingsvereiste in het geval van eiser niet redelijk was, gezien zijn omstandigheden en de argumenten die hij had aangevoerd over zijn economische en maatschappelijke binding aan de gemeente Almere. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aan het bindingsvereiste voldeed, maar dat de strikte toepassing ervan in zijn geval niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het bindingsvereiste niet aan eiser mocht worden tegengeworpen. Tevens diende verweerder te beoordelen of eiser in aanmerking kwam voor medische urgentie, gezien zijn gezondheidsproblemen, en of de hardheidsclausule van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld, waarbij rekening moest worden gehouden met de nieuwe omstandigheden die tijdens de zitting naar voren waren gekomen. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en mr. K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
In het besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte in [plaats] . Eiser beschikt op dit moment niet over woonruimte. Hij slaapt voornamelijk in zijn auto en in de buitenlucht. Hij is recent gescheiden van zijn ex-partner en vanuit België terug naar Nederland verhuisd omdat hij niet langer in België mag verblijven nu hij daar geen inkomen heeft. Samen hebben zij een zoon, [naam zoon] , die op dit moment voornamelijk bij zijn moeder in België woont. Eiser wil graag dat zijn zoon soms ook bij hem kan verblijven, maar omdat hij geen vaste woonruimte heeft staat zijn ex-partner dit niet toe. Hij mag zijn zoon alleen in België bezoeken. Verder stelt eiser dat hij lijdt aan zware slaapapneu waarvoor hij een zuurstofmasker moet dragen. Dit is echter niet mogelijk bij het slapen in de buitenlucht.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen omdat de aanvraag niet voldoet aan de algemene voorwaarden zoals omschreven in de Huisvestingsverordening Almere 2019 (Huisvestingsverordening). Eiser voldoet niet aan het bindingsvereiste. [1] Eiser was immers op het moment van aanvraag niet twee jaar onafgebroken ingezetene van [plaats] . Dit alleen al is een reden om de aanvraag af te wijzen. Ten overvloede heeft verweerder getoetst of eiser in aanmerking komt voor urgentie op grond van dakloosheid met minderjarig kind na echtscheiding, een van de inhoudelijke voorwaarden. [2] Hij komt hiervoor niet in aanmerking omdat hiervoor is vereist dat het kind bij eiser staat ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) en hij de zorg over het kind heeft. [naam zoon] heeft echter de hoofdverblijfplaats bij zijn moeder. Tot slot heeft verweerder overwogen dat de omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk zijn dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
Bindingsvereiste
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bindingsvereiste hem niet mag worden tegengeworpen. Eiser heeft namelijk wel twee jaar onafgebroken in [plaats] gewoond, maar dit was voordat hij naar België verhuisde. Subsidiair betoogt eiser dat het bindingsvereiste buiten toepassing moet worden gelaten. Eiser kan alleen in [plaats] een uitkering krijgen omdat dit de laatste gemeente is waar hij ingeschreven stond voordat hij naar België vertrok. Als hij naar andere gemeentes zou uitwijken, zou hij dan ook geen inkomen meer hebben. Verder wijst eiser er op dat in de memorie van toelichting staat dat de Huisvestingswet bedoeld is om mogelijkheden te bieden voor de bescherming van kwetsbare groepen, en dat eiser zich in een kwetsbare positie bevindt. [3]
4. De Huisvestingsverordening zet in artikel 11, tweede lid, uit in welke gevallen een urgentieverklaring wordt verleend. In het vierde lid zijn daarnaast voorwaarden bepaald waar de woningzoekende ook aan moet voldoen om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen. Een van deze voorwaarden is dat de woningzoekende op het moment van indienen van een verzoek om een urgentieverklaring minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is. Verweerder noemt dit in het bestreden besluit het bindingsvereiste. Volgens artikel 1 van de Huisvestingsverordening wordt onder binding (aan de woningmarktregio) verstaan: economisch of maatschappelijk gebonden als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de (Huisvestings)Wet. Dit artikel is ruimer dan het vereiste dat iemand twee jaar ingezetene moet zijn geweest.
5. Op zitting heeft de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder gevraagd hoe deze voorwaarde wordt toegepast en of er in alle gevallen sprake moet zijn van twee jaar ingezetenschap, of dat hierop ook uitzonderingen worden gemaakt. Verweerder heeft hier geen eenduidig antwoord op gegeven. Verweerder heeft gesuggereerd dat soms ook wordt gekeken naar economische of maatschappelijke binding van de woningzoekende met de gemeente. Gelet op hetgeen vervolgens op zitting is besproken, neemt de rechtbank aan dat verweerder vasthoudt aan de eis zoals deze in het bestreden besluit is geformuleerd, waarbij dus niet op andere wijze invulling kan worden gegeven aan het bindingsvereiste dan door twee jaar ingezetene te zijn geweest.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan de eis dat hij op het moment van indienen van het verzoek minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere is. Eiser staat immers sinds 2 augustus 2019 weer in [plaats] ingeschreven en heeft zijn aanvraag voor een urgentieverklaring op 19 april 2020 ingediend.
7. Gelet op het standpunt van eiser, dient de rechtbank vervolgens te onderzoeken of zij het voorschrift waarop het bindingsvereiste berust buiten toepassing moet laten of dat dit voorschrift onverbindend moet worden verklaard. Uit de rechtspraak volgt dat een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, moet worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is uiteengezet. [4]
8. De rechtbank is van oordeel dat de bindingseis zoals deze nu in artikel 11, vierde lid van de Huisvestingsverordening staat, in de zaak van eiser buiten toepassing moet worden gelaten. Zij overweegt hiertoe als volgt.
9. De bevoegdheid voor het opstellen van regels omtrent urgentieverlening volgt uit de Huisvestingswet 2014 (Huisvestingswet). Artikel 12, eerste lid, van deze wet bepaalt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen van een of meer categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is. Volgens het tweede lid legt de gemeenteraad in de verordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. In het derde lid worden categorieën voor urgentie genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in de verordening moet opnemen. Verder is de gemeenteraad vrij hier nog andere categorieën aan toe te voegen.
10. Artikel 14 van de Huisvestingswet bevat regels over het stellen van bindingseisen bij het verlenen van huisvestingsvergunningen. Hierin staat onder meer dat bepaalde gemeenten, die geen mogelijkheid hebben tot uitbreiding van de woningvoorraad, mogen bepalen dat voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Gemeenten die wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de woningvoorraad hebben mogen dit in maximaal vijftig procent van de gevallen doen. In het derde lid is verder uitgelegd wat onder economische en maatschappelijke binding wordt verstaan. In de memorie van toelichting staat nog dat gemeenten nadere invulling kunnen geven aan de omschrijving van economische en maatschappelijke binding. [5]
11. De rechtbank is van oordeel dat de invulling die in artikel 14 van de Huisvestingswet wordt gegeven aan het bindingsvereiste, ook van toepassing is op deze urgentie aanvraag. Dit is ten eerste het geval omdat in de Huisvestingsverordening wordt verwezen naar artikel 14 van de Huisvestingswet, voor de uitleg van “binding”. Ten tweede verwijst de rechtbank naar het stuk in de memorie van toelichting van de Huisvestingswet waarin het bindingsvereiste wordt besproken. [6] Hierin staat dat in deze (nieuwe) Huisvestingswet, het aantal groepen waaraan geen bindingseisen mogen worden gesteld beperkt is. De urgenten worden genoemd als voorbeeld van een groep waar eerder niet zo’n eis mocht worden gesteld, maar in deze wet wel. In dit stuk wordt weer gesproken over economische en maatschappelijke binding. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat in een huisvestingsverordening wel bindingsvereisten aan urgenten mogen worden gesteld, maar dat de invulling hiervan wel enigszins begrensd wordt door de uitleg van het bindingsvereiste in de Huisvestingswet.
12. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de gemeenteraad bij het opstellen van een bindingsvereiste, de uitleg van het bindingsvereiste zoals omschreven in artikel 14 van de Huisvestingswet had moeten volgen. De gemeenteraad mocht hier een nadere invulling aan geven. De wijze waarop verweerder het bindingsvereiste in deze zaak interpreteert is echter te beperkt en onvoldoende in overeenstemming met artikel 14 van de Huisvestingswet. Verweerder gaat in deze zaak uit van artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening waarin een vereiste van twee jaar ingezetenschap staat geformuleerd. De motivering van verweerder in het besluit en ter zitting biedt geen ruimte voor eiser om op andere wijze aan het economische en maatschappelijke bindingsvereiste te voldoen. Dit terwijl eiser heeft onderbouwd dat er wel sprake is van economische en sociale binding. Eiser stelt dat hij aan de gemeente Almere gebonden is omdat hij alleen hier een bijstandsuitkering kon aanvragen. Als iemand uit het buitenland terugkeert, kan hij immers alleen een uitkering aanvragen in de gemeente waar hij als laatste heeft verbleven. Eiser woonde ruim 5 jaar in [plaats] voordat hij naar België vertrok. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser alleen in [plaats] een uitkering kan aanvragen. Verder heeft eiser gesteld dat hij veel contacten en familie heeft in de gemeente [plaats] , en dat er geen andere gemeente in Nederland is waar hij wel economische en maatschappelijke binding mee zou hebben. Verweerder heeft dat niet betwist. Gelet op de toelichting op zitting, maar ook op de Huisvestingsverordening zelf is niet duidelijk of het bindingsvereiste altijd zo strikt wordt toegepast als in deze zaak. Uit de motivering van verweerder volgt namelijk niet duidelijk hoe de uitleg van “binding” in artikel 1 van de Huisvestingsverordening, zich verhoudt tot het vereiste in artikel 11, vierde lid, onder a van deze verordening. De strikte uitleg die verweerder in deze zaak hanteert is naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk. De rechtbank verklaart het bindingsvereiste uit artikel 11 van de Huisvestingsverordening dan ook buiten toepassing in de zaak van eiser. Dit betekent dat verweerder aan eiser niet het bindingsvereiste, zoals geformuleerd in artikel 11, vierde lid, van de Huisvestingsverordening, mocht tegenwerpen. Aangezien de weigering voornamelijk gebaseerd is op het bindingsvereiste, zal verweerder dus opnieuw een besluit moeten nemen.
Urgentie om medische redenen
13. Eiser betoogt verder nog dat hem urgentie in verband met medische redenen moet worden verleend. Eiser leidt aan slaapapneu en heeft hiervoor een zuurstofmasker nodig. In de auto, waar hij op dit moment vaak slaapt, kan hij dit echter niet inschakelen. Daarnaast kan hij door deze aandoening niet terecht bij daklozenopvang, omdat hij dan de hele zaal wakker houdt. Eiser stelt dat hij medische stukken heeft overgelegd bij zijn aanvraag om deze problematiek te onderbouwen.
14. Verweerder stelt dat eiser deze stukken niet heeft overgelegd bij zijn aanvraag of bij het indienen van bezwaar. Verweerder heeft hier dan ook geen rekening mee kunnen houden bij de beoordeling van de aanvraag. Als eiser nu een nieuwe aanvraag voor medische urgentie indient, is verweerder bereid hiernaar te kijken.
15. De rechtbank overweegt dat zij niet kan controleren of eiser wel of niet medische stukken heeft overgelegd om zijn slaapapneu te onderbouwen. Wel heeft eiser duidelijk in zijn urgentie-aanvraag aangegeven dat hij primair urgentie aanvraagt vanwege dakloosheid, en secundair vanwege gezondheidsproblemen. Eiser heeft ook steeds toegelicht dat hij gezondheidsklachten heeft, waaronder zware apneu. Aangezien verweerder toch gehouden is om de aanvraag opnieuw te beoordelen vanwege het bindingsvereiste dat niet aan eiser mag worden tegengeworpen, bepaalt de rechtbank dat verweerder hierbij ook moet beoordelen of eiser in aanmerking komt voor medische urgentie. Verweerder dient zich bij de beoordeling dus niet te beperken tot beoordeling van de grond urgentie op grond van dakloosheid met minderjarig kind na echtscheiding. Eiser dient hiervoor wel zelf de medische stukken (nogmaals) te overleggen aan verweerder. Gelet op de termijn die verweerder heeft voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, dient eiser zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze uitspraak, deze stukken bij verweerder aan te leveren.
Hardheidsclausule
16. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Er is sprake van een uitzonderlijke situatie. Eiser is feitelijk dakloos en kan door het gebrek aan woonruimte weinig contact met zijn zoon hebben. Zijn zoon mag immers niet bij hem verblijven als hij geen woonruimte heeft. In het besluit is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de rechten van het kind.
17. In artikel 27 van de Huisvestingsverordening is een hardheidsclausule opgenomen. Verweerder heeft veel vrijheid bij het toepassen van de hardheidsclausule. De rechtbank kan een besluit om de hardheidsclausule niet toe te passen daarom alleen zeer terughoudend beoordelen.
18. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast rekening heeft gehouden met de belangen van het kind van eiser, [naam zoon] . In beroep zijn echter nieuwe omstandigheden bekend geworden. Eiser heeft immers een rapport maatschappelijk onderzoek in het kader van een burgerlijke procedure van 9 oktober 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat de moeder van [naam zoon] hem niet naar eiser laat gaan als hij geen vaste woonruimte heeft. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij vanwege zijn beperkte middelen niet in staat is om telkens naar België af te reizen om zijn zoon daar te bezoeken. Deze omstandigheden kunnen worden gezien als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Indien verweerder daarom in de heroverweging tot de conclusie komt dat eiser niet aan de voorwaarden voor urgentieverlening voldoet, dient verweerder deze nieuwe omstandigheden mee te nemen in de beoordeling of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
Conclusie
19. De rechtbank concludeert dat verweerder de zaak opnieuw dient te beoordelen. Het bindingsvereiste uit artikel 11, vierde lid, onder a, van de Huisvestingsverordening wordt buiten toepassing gelaten. Verweerder zal dus opnieuw een beslissing op bezwaar moeten nemen, waarbij dit bindingsvereiste niet aan eiser mag worden tegengeworpen. Daarnaast dient verweerder inhoudelijk te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een urgentieverlening op medische gronden. Tot slot moet verweerder, indien hij aan die stap toekomt, nogmaals beoordelen of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
20. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank hiervoor onvoldoende informatie heeft. Het is nu aan eiser om de medische stukken te overleggen en vervolgens aan verweerder om deze te beoordelen. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 augustus 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Relevante wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014

Artikel 12
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
Indien de gemeenteraad toepassing heeft gegeven aan het eerste lid legt hij in de huisvestingsverordening vast op welke wijze de gemeente voldoet aan de zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling, behoudens in die gevallen dat burgemeester en wethouders daarin op andere wijze voorzien.

Artikel 14

In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor zover de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad.
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad voor zover het een andere gemeente dan die, bedoeld in eerste lid, betreft, bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voor ten hoogste 50 procent van een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Voor ten hoogste de helft van dat percentage mag bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan een tot de gemeente behorende kern.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is een woningzoekende:
a. economisch gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, en
b. maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij:

een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, of

ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van die woningmarktregio, die gemeente of die kern.

Huisvestingsverordening Almere 2019

Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. binding (aan de woningmarktregio): economisch of maatschappelijk gebonden als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet;
(…)
c. economische binding en economisch gebonden: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 14, derde lid aanhef en onder a, van de Wet;
(…)
i. maatschappelijke binding en maatschappelijk gebonden: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 14, derde lid aanhef en onder b, van de Wet;
Artikel 11
1. Bij het verlenen van huisvestingsvergunningen wordt voorrang gegeven
aan woningzoekenden voor wie voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is en aan wie burgemeester en wethouders een
urgentieverklaring hebben afgegeven.
2. De behoefte aan woonruimte wordt dringend noodzakelijk geacht en een urgentieverklaring wordt verleend indien,
ter beoordeling van burgemeester en wethouders:
a. de woningzoekende behoort tot een van de in artikel 12, derde lid, van de Wet bedoelde categorieën; of
b. de woningzoekende in een acute noodsituatie verkeert; of
c. de woningzoekende op grond van medische of sociale redenen dringend moet omzien naar andere woonruimte;
of
d. de woningzoekende moet omzien naar woonruimte na een verblijf in een instelling voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een psychiatrische instelling of een erkende hulp- of dienstverleningsinstelling; of
e. de woningzoekende woonruimte nodig heeft in verband met de sloop of ingrijpende renovatie van de huidige woonruimte of bij herstructurering van het gebied waarin deze woonruimte is gelegen; of
f. sprake is van calamiteiten, crisisopvang, overlast en betalingsproblemen die slechts kunnen worden opgelost met het aanbieden van een passende woning elders; of
g. de woningzoekende voor de eerste maal moet omzien naar woonruimte na gedetineerd te zijn geweest en door het Veiligheidshuis Almere wordt voorgedragen; of
h. de woningzoekende een vergunninghouder is als bedoeld in artikel 28 van de Wet, voor wie niet op andere wijze in huisvesting kan worden voorzien dan door middel van woonruimte als bedoeld in deze verordening.
3. De in het tweede lid genoemde urgentiecategorieën en de voorwaarden om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen zijn uitgewerkt in Bijlage II bij deze verordening. Tevens regelt Bijlage II voor welke woonruimtecategorieën woningzoekenden als bedoeld in het eerste lid bij voorrang voor een huisvestingsvergunning in aanmerking gebracht kunnen worden.
4. Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, moet de woningzoekende aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. De woningzoekende is op het moment van indienen van een verzoek om een urgentieverklaring minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere.
Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de woningzoekende behoort tot een van
de categorieën bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet en het tweede lid onder g van dit artikel 11.
Een woningzoekende als bedoeld in het tweede lid onder d van dit artikel 11 moet direct voorafgaande aan het verblijf in een instelling minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere zijn geweest.
b. De woningzoekende staat ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres waar hij of zij feitelijk woont, tenzij hij of zij beschikt over een briefadres.
c. De woningzoekende – met uitzondering van de vergunninghouder als bedoeld in artikel 28 van de Wet- staat geregistreerd als woningzoekende in [plaats] en kan gezien zijn of haar inschrijfduur binnen een jaar geen passende woning krijgen.
d. De woningzoekende heeft het afgelopen jaar geen sociale huurwoning geweigerd.
e. De woningzoekende heeft de afgelopen twee jaar niet voor een zelfde soort problematiek een urgentieverklaring ontvangen.
f. De woningzoekende heeft er alles aan gedaan om het probleem op te lossen; andere oplossingen zijn niet
mogelijk of zijn uitgeput.
g. De woningzoekende heeft de situatie niet zelf veroorzaakt of had deze niet kunnen voorkomen.
h. De woningzoekende is in staat om een zelfstandig huishouden te voeren. Voor de eventueel aanwezige schulden (huurschulden uitgezonderd) heeft de woningzoekende de afbetaling voldoende geregeld:
- de woningzoekende moet aantonen dat er op de datum van urgentieaanvraag een minnelijke schuldregeling via de gemeentelijke schuldregelaar of een wettelijke schuldregeling loopt, of
- de woningzoekende moet aantonen dat er op de datum van urgentie-aanvraag een ondersteuning schuldstabilisatietraject (OSS) loopt via de gezamenlijke zorgpartners en dat hij beschikt over een budgetbeheerrekening bij de gemeentelijke schuldregelaar.
Indien de woningzoekende alleen een huurschuld heeft, moet hij aantonen dat een adequate betalingsregeling is getroffen met de oude verhuurder waarbij rekening is gehouden met de beslagvrije voet.
i. De woningzoekende levert bij het verzoek de gegevens en stukken als bedoeld in artikel 12 volledig en juist aan.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a van de Huisvestingsverordening.
2.Artikel 11, tweede lid onder c en lid 3 in verband met Bijlage II, onder 3, sub b onder i van de Huisvestingsverordening.
3.Memorie van Toelichting Huisvestingswet Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 271, nr. 3, pagina 15.
4.In haar uitspraak van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452).
5.Memorie van Toelichting Huisvestingswet Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 271, nr. 3, pagina 50.
6.Memorie van Toelichting Huisvestingswet Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 271, nr. 3, pagina 25.