In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw met de Nederlandse nationaliteit en een man met de Turkse nationaliteit. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van hun kinderen vast te stellen. De man, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Turkse rechter in 2021 een echtscheidingsbeschikking heeft afgegeven, maar dat deze niet erkend kan worden voor wat betreft het gezag over de kinderen, omdat de Turkse rechter niet bevoegd was om hierover te beslissen. De kinderen hadden hun gewone verblijfplaats in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was om te oordelen over het gezag en de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om het echtscheidingsverzoek te behandelen, maar heeft wel het gezag over de kinderen aan de vrouw toegewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.