ECLI:NL:RBMNE:2022:2807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
C/16/524450 / FL RK 21-989
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter inzake echtscheidingsverzoek en gezagskwesties met betrekking tot minderjarigen na Turkse echtscheidingsbeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw met de Nederlandse nationaliteit en een man met de Turkse nationaliteit. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van hun kinderen vast te stellen. De man, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Turkse rechter in 2021 een echtscheidingsbeschikking heeft afgegeven, maar dat deze niet erkend kan worden voor wat betreft het gezag over de kinderen, omdat de Turkse rechter niet bevoegd was om hierover te beslissen. De kinderen hadden hun gewone verblijfplaats in Nederland, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was om te oordelen over het gezag en de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om het echtscheidingsverzoek te behandelen, maar heeft wel het gezag over de kinderen aan de vrouw toegewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/524450 / FL RK 21-989
Erkenning echtscheiding, gezag
Beschikking van 28 juni 2022
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B. Mor-Yazir,
tegen
[de man] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: man.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 6 juli 2021.
De man heeft binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
28 maart 2022. Daarbij waren aanwezig:
- mr. B. Mor-Yazir namens de vrouw.
1.3.
De man is op de juiste wijze opgeroepen, maar hij is niet ter zitting verschenen.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
- het F9-formulier van de vrouw van 1 mei 2022 met daarbij een vertaling van de Turkse echtscheidingsbeschikking.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [2014] met elkaar getrouwd in [plaats] (Turkije).
2.2.
De man heeft de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [2016] in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2020] in [geboorteplaats 2] (Turkije).
De kinderen wonen bij de vrouw in Nederland. De kinderen staan met ingang van
[2020] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] .
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om:
  • te bepalen dat de vrouw alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen;
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vast te stellen;
  • vast te stellen dat de man € 100,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen aan kinderalimentatie.

3.De beoordeling

3.1.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de zitting haar verzoek om kinderalimentatie ingetrokken. Daarnaast is haar gebleken dat de Turkse rechter op [2021] de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en de vrouw alleen heeft belast met het gezag over de kinderen. Na de zitting heeft de vrouw subsidiaire verzoeken gedaan. Deze luiden als volgt:
- een verklaring voor recht dat de echtscheiding is uitgesproken, de vrouw belast is met het gezag over de kinderen en dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben.
Turkse echtscheidingsbeschikking
3.2.
Turkije en Nederland zijn beiden partij bij het CIEC-Verdrag van Luxemburg inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband van 8 september 1967, Trb. 1979, nr. 130 (verder te noemen: het Luxemburgse verdrag). Uit artikel 13 van dit verdrag blijkt dat het de verdragsluitende partijen vrij staat om gunstigere nationale erkenningsregels te formuleren en toe te passen. De in de artikelen 10:57 en 10:58 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde erkenningsregels zijn soepeler dan dit verdrag, waardoor er met toepassing van die regels kan worden volstaan.
3.3.
Op grond van artikel 10:57 BW kan een in het buitenland, na een behoorlijke rechtspleging, verkregen echtscheiding in Nederland worden erkend indien zij tot stand is gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of autoriteit rechtsmacht toekwam.
3.4.
De vrouw heeft een vertaling van de Turkse echtscheidingsbeschikking overgelegd. Hieruit blijkt het volgende. De Kamer voor Familiezaken van Sarikaya heeft geoordeeld dat zij bevoegd waren om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen. Daarnaast heeft er op [2021] een rechtszaak plaatsgevonden, waarbij zowel de vrouw als de man aanwezig waren. Op [2021] heeft de Kamer voor Familiezaken een beschikking afgegeven waarbij er (onder andere) besloten wordt tot de echtscheiding tussen partijen. De beschikking is op [2021] in kracht van gewijsde gegaan.
3.5.
Gelet op wat hiervoor staat, is de rechtbank van oordeel dat de Turkse echtscheidingsbeschikking voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren om op het echtscheidingsverzoek te beslissen [1] en het verzoek om een verklaring voor recht afwijzen.
Gezag en hoofdverblijfplaats
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de Turkse beslissing over het gezag niet voor erkenning in aanmerking komt. Op grond van artikel 10:113 BW dient de beoordeling hiervan te gebeuren op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996). Op grond van dit verdrag zijn de gerechten waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd om beslissingen te nemen over (onder meer) het ouderlijk gezag. [2] Ten tijde van de procedure in Turkije ( [2021] ) hadden de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Turkse rechter was niet bevoegd om over het gezag een beslissing te nemen.
3.7.
De rechtbank zal daarom overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de verzoeken van de vrouw over het wijzigen van het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats.
3.8.
De rechtbank zal beslissen dat de vrouw voortaan alleen het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] heeft. Dit betekent dat zij voortaan alleen de beslissingen over hen mag nemen. Verder zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vrouw bepalen.
3.9.
In de wet staat dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen als zij dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt. [3] Dat is hier het geval, want de man woont in Turkije en er is geen contact met hem. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de man niet met haar in contact wenst te treden en slechts dreigingen uit. Gelet hierop is het onmogelijk om de medewerking van de man te verkrijgen. De rechtbank vindt het in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw in Nederland wordt bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.10.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen;
4.2.
bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] vanaf nu alleen toekomt aan de vrouw;
4.3.
bepaalt dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de vrouw voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.W.J. van Veen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. J.J. Terpstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. L.P. de Haas op 28 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.Artikel 23 lid 2 sub a jo. 5 HKBV 1996.
3.Artikel 1:251a lid 1 sub b BW.