ECLI:NL:RBMNE:2022:2771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de afwijzing van bijstandsaanvraag op basis van de Participatiewet na controle van werkuren en aanwezigheid op de werkplek

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Eiseres had een aanvraag om bijstand ingediend, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet voldoende was gemotiveerd. Eiseres had zich op 28 mei 2021 gemeld voor bijstand en haar aanvraag was op 15 juli 2021 buiten behandeling gesteld. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog in behandeling genomen, maar uiteindelijk afgewezen op basis van een rapport dat stelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij voldeed aan de voorwaarden voor bijstand. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd dat eiseres tijdens haar aanwezigheid op de werkplek arbeid verrichtte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten, waardoor eiseres recht op bijstand kreeg vanaf de datum van haar melding. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: A. Hoekerd).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verleende voorschot van € 1.650,- teruggevorderd.
Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022 via Teams. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 28 mei 2021 heeft eiseres zich gemeld om bijstand aan te vragen. Op 21 juni 2021 heeft eiseres haar aanvraag om bijstand ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van
15 juli 2021 buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de aanvraag alsnog in behandeling genomen.
2. Op 18 november 2021 heeft eiseres zich opnieuw gemeld voor bijstand. Op
10 december 2021 heeft eiseres een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van
27 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres bijstand toegekend per 18 november 2021.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van de aanvraag voldeed aan de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen. Verweerder heeft zich gebaseerd op een rapport intensief controleonderzoek van 12 november 2021. Gebleken is dat eiseres een formele arbeidsovereenkomst had met [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) voor 7,5 uur per week en dat zij langer op de werkplek aanwezig was dan in de arbeidsovereenkomst was opgenomen. Volgens verweerder heeft zij niet met controleerbare en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij de tijd dat zij daar langer aanwezig was geen andere werkzaamheden heeft verricht. Volgens verweerder is daarom de aanvraag terecht afgewezen en zijn de verleende voorschotten van € 1.650,- terecht teruggevorderd.
Processueel
4. Eiseres voert in beroep aan dat het verweerder niet vrijstond om haar aanvraag opnieuw af te wijzen, nadat verweerder in het besluit van 29 oktober 2021 had overwogen dat het recht op een uitkering kon worden bepaald.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag bij besluit van 15 juli 2021 buiten behandeling heeft gesteld. Bij besluit van 29 oktober 2021 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en heeft verweerder bepaald dat de aanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling moest worden genomen. Dit heeft verweerder gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder bij die hernieuwde beoordeling vrij stond om de aanvraag af te wijzen, wederom omdat het recht op bijstand niet was vast te stellen. Er is geen rechtsregel die zich hiertegen verzet.
Inhoudelijk
6. Eiseres voert verder aan dat zij uitgebreid heeft verklaard over de werkzaamheden die zij heeft verricht voor [bedrijf] , het bedrijf van haar neef. Eiseres besteedde tijd in het huis van haar neef zonder dat zij daar werkzaamheden verrichtte. Mede door het contact en de hulp van de neef is eiseres erin geslaagd om uit de problemen te komen. Door verweerder is niet vastgesteld dat de verklaring van eiseres niet juist is.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rechtvaardigt de aanwezigheid van een betrokkene op zijn werkplek tijdens reguliere arbeidsuren de vooronderstelling dat hij gedurende alle uren waarop hij daar aanwezig is op geld waardeerbare arbeid verricht. Het is aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken [1] .
8. Verweerder heeft, naar aanleiding van een anonieme tip, waarnemingen verricht bij [bedrijf] gedurende de periode van 21 september 2021 tot en met donderdag 7 oktober 2021. [bedrijf] is gevestigd in een privéwoning op een privéterrein met een oprijlaan in [plaats] . Tijdens deze waarnemingen vanaf de openbare weg heeft verweerder gezien dat eiseres bij [bedrijf] aanwezig was buiten haar reguliere werktijden.
9. De rechtbank acht het volgende van belang. Eiseres heeft bij haar aanvraag haar arbeidsovereenkomst met [bedrijf] overgelegd. Hieruit blijkt dat zij met ingang van
16 juni 2021 7,5 uur per week (verspreid over 5 dagen) werkzaam is en dat het salaris
€ 406,25 bruto per maand bedraagt. Eiseres heeft salarisstroken van juni en augustus 2021 overgelegd en later ook van september t/m december. Hieruit blijkt dat eiseres conform haar contract heeft gewerkt. Uit de bankafschriften blijkt dat de salarisbetalingen overeenkomen met de loonstroken. Van extra betalingen door [bedrijf] of door de neef is niet gebleken. Ook is er geen indicatie dat betalingen op andere wijze (bijvoorbeeld contant) hebben plaatsgevonden. Op 11 oktober 2021 heeft eiseres verklaard dat zij niet meer dan 7,5 per week werkt. Zij komt al jaren bij haar neef en verblijft daar na haar werkzaamheden in zijn woning. Meestal gaat zij chillen en maakt zij gebruik van het bad of de zonnebank die zich in de woning van de neef bevinden. Ook vermaakt zij zich met de honden van de neef. Op
22 oktober 2021 heeft eiseres nogmaals verklaard dat zij na werktijd in de woning van haar neef verblijft en dat zij niet weet hoe zij dit moet bewijzen. Op 4 november 2021 hebben de neef en diens partner een verklaring opgesteld. Hierin hebben zij de verklaringen van eiseres over haar verblijf in de woning van de neef bevestigd. Zij hebben ook bevestigd dat eiseres na haar werktijd geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden voor [bedrijf] meer verricht.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de veronderstelling, als omschreven in 7., heeft weerlegd. De rechtbank kan de motivering van verweerder niet volgen. Dat eiseres geen verifieerbare en controleerbare gegevens heeft verschaft over de omvang van haar werkzaamheden, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft immers haar arbeidsovereenkomst en haar loonstroken overgelegd. Deze geven afdoende blijk van de omvang van haar werkzaamheden. Ook heeft eiseres haar bankafschriften overgelegd. De bijschrijvingen van [bedrijf] stroken met haar verdiensten. Van enige indicatie dat eiseres méér inkomsten uit haar werkzaamheden voor [bedrijf] zou hebben genoten, is niet gebleken. De verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden voor [bedrijf] , haar verdiensten bij [bedrijf] en haar verblijf in de woning van de neef, worden ondersteund dor de verklaring van de neef en diens partner. Verweerder heeft de juistheid van die verklaringen niet betwist. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres haar werkzaamheden voor [bedrijf] óók in de woning van de neef heeft kunnen verrichten en dat zij via een cursusmap bijleert over [bedrijf] . De rechtbank acht deze omstandigheden onvoldoende redengevend voor de veronderstelling dat eiseres méér uren heeft gewerkt dan haar arbeidsovereenkomst vermeldt. Dat zij een cursus heeft gevolgd om méér of andere werkzaamheden voor [bedrijf] te gaan verrichten, duidt er nog niet op dat zij die méér of andere werkzaamheden ook daadwerkelijk heeft verricht.
11. In het licht van dit alles oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende steekhoudend heeft gemotiveerd dat en waarom eiseres de vooronderstelling, dat zij gedurende haar aanwezigheid in de woning van haar neef (ná afloop van haar eigen werktijden) arbeid heeft verricht die op geld waardeerbaar is, niet heeft weerlegd.
12. Omdat het besluit al hierom onvoldoende is gemotiveerd, behoeven de overige aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden het motiveringsgebrek te herstellen. Daartoe schieten de resultaten van het onderzoek van verweerder tekort. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept de primaire besluiten. Dit betekent dat aan eiseres vanaf 28 mei 2021 (datum melding) bijstand moet worden toegekend en dat de terugvordering van € 1.650,- komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1215).