ECLI:NL:RBMNE:2022:2760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/739
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de WW-uitkering en opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van eiseres, die sinds 6 september 2019 een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV heeft naar aanleiding van een anonieme melding een handhavingsonderzoek ingesteld, waaruit bleek dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres had niet gemeld dat zij van 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 post voor het bedrijf van haar neef ophaalde, zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen. Op 10 november 2021 heeft het UWV twee besluiten genomen: de herziening van de WW-uitkering over de genoemde periode en de oplegging van een boete van € 40,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 7 juni 2022 behandeld. Eiseres betwistte niet dat zij de post voor haar neef ophaalde, maar stelde dat zij dit niet had hoeven melden. De rechtbank oordeelde dat het ophalen van de post als werkzaamheden moet worden aangemerkt die eiseres had moeten melden, ongeacht of zij hiervoor betaald werd. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, wat het UWV verplichtte om de WW-uitkering te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de opgelegde boete van € 40,- evenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor eiseres het bedrag van € 806,20 en de boete aan het UWV moest betalen, zonder recht op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Eiseres ontvangt sinds 6 september 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van een anonieme melding heeft het Uwv een handhavingsonderzoek gestart. Dit heeft geresulteerd in het Onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 5 mei 2021. De conclusie van dat onderzoek is dat eiseres volgens het Uwv de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet aan het Uwv door te geven dat zij van 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 de post heeft opgehaald voor het bedrijf van haar neef zonder hiervoor inkomsten te ontvangen.
Op 10 november 2021 heeft het Uwv twee primaire besluiten genomen. In het ene besluit wordt de WW-uitkering van eiseres over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 herzien en moet eiseres een bedrag van € 806,20 bruto aan het Uwv terugbetalen.
In het tweede besluit heeft het Uwv aan eiseres een boete opgelegd van € 40,-.
Eiseres is het niet eens met deze twee primaire besluiten en heeft bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft het Uwv met het bestreden besluit van 13 januari 2022 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op een online zitting behandeld. Namens eiseres was daarbij haar gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de periode van 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 haar neef heeft geholpen door de post op het postkantoor in [plaats 1] op te halen en mee te nemen naar zijn praktijk in [plaats 2] . Wel verschillen partijen van mening over de vraag of eiseres dit had moeten melden bij het Uwv. Het Uwv vindt dat eiseres dat had moeten doen en eiseres vindt van niet.
2. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij de post voor haar neef mee nam als zij bij hem op bezoek ging. Zij deed dit om haar neef te bedanken voor zijn vriendelijkheid om haar te helpen in moeilijke tijden waar zij in zat. De praktijk is aan huis van haar neef en zij mocht gebruik maken van de voorzieningen in zijn huis. Verder mag zij gebruik maken van de privé auto van de partner van haar neef die zij ook gebruikte om de post op te halen. Volgens eiseres was dit geen werk en ontving zij ook geen vergoeding voor het ophalen van de post. Eiseres ging bij haar neef op bezoek en had dit ook voor hem gedaan als zij nog wel werkte. Zij heeft nooit de intentie gehad om iets te doen wat niet mocht en was zich daar ook niet bewust van.

Beoordeling van het geschil

Herziening en terugvordering
Inlichtingenplicht
3. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat het ophalen van de post voor het bedrijf van haar neef als werkzaamheden moeten worden aangemerkt die eiseres had moeten melden. Dit zijn werkzaamheden waar normaal gesproken voor wordt betaald en waarmee eiseres dus ook een inkomen had kunnen verdienen. Dat zij deze werkzaamheden onbetaald heeft gedaan, maakt voor beantwoording van die vraag geen verschil. [1]
4. In de wet staat dat iemand die een WW-uitkering ontvangt, verplicht is om alles wat van invloed kan zijn op zijn uitkering door te geven aan het Uwv. In het besluit van 26 september 2019, waarin de WW-uitkering aan eiseres is toegekend, staat daarom ook dat eiseres wijzigingen in haar situatie aan het Uwv moet doorgeven. Eiseres had dus redelijkerwijs kunnen weten dat zij deze werkzaamheden moest melden. Zij had op haar minst navraag moeten doen bij het Uwv, als zij twijfelde over de vraag of zij deze werkzaamheden moet melden. Dat heeft eiseres niet gedaan. Dit betekent dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de werkzaamheden niet te melden bij het Uwv.
Gewerkte uren
5. Het Uwv is er vanuit gegaan dat eiseres gemiddeld 3 uur per week (4 keer 45 minuten) heeft gewerkt. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op de verklaring van eiseres in gesprek met de handhavingsinspecteur op 22 april 2021. Eiseres heeft in dat gesprek verklaard dat zij sinds een half jaar van dinsdag tot en met vrijdag de post voor haar neef ophaalt. Volgens eiseres rijdt zij omstreeks om 8.00 uur van huis naar het postkantoor in [plaats 1] , waar zij de post ophaalt, en rijdt vanuit daar naar de praktijk van haar neef. Volgens het Uwv was eiseres daar dus in totaal 45 minuten mee bezig vanaf haar woning in [woonplaats] tot aan de praktijk van haar neef.
6. Eiseres heeft hier in beroep geen gronden tegen gericht. Pas op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres naar voren gebracht dat alleen de tijd om van het postkantoor in [plaats 1] naar de praktijk van de neef in [plaats 2] te komen, in aanmerking kan worden genomen als gewerkte uren. Eiseres had deze grond in een eerder stadium naar voren kunnen brengen. Daarmee is deze grond op een te laat moment in de procedure ingebracht. Dit betekent dat de goede procesorde zich ertegen verzet om deze grond bij de beoordeling van de zaak te betrekken. De rechtbank is overigens ook niet gebleken dat de berekening van het Uwv van de omvang van de gewerkte uren onjuist is.
7. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht is het Uwv verplicht de WW-uitkering van eiseres over de periode 1 november 2020 tot en met 31 mei 2021 te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn om daarvan af te zien. Eiseres heeft niet gesteld dat die dringende redenen er zijn en het is de rechtbank ook niet gebleken dat dat het geval is. Het Uwv heeft dus terecht de WW-uitkering van eiseres herzien en het teveel betaalde teruggevorderd. Bij het vaststellen van de hoogte van het terugvorderingsbedrag is het Uwv uitgegaan van een geschatte loonwaarde van € 12,31 bruto per uur. Eiseres heeft geen gronden gericht tegen deze berekening. De rechtbank vindt het aanvaardbaar dat het Uwv op deze manier een schatting heeft gemaakt van het loon dat eiseres met haar werkzaamheden bij de praktijk van haar neef normaal gesproken zou kunnen verdienen.
Boete
8. Eiseres heeft verder geen gronden aangevoerd tegen de opgelegde boete van € 40,-.
Zoals hiervoor bij de herziening en terugvordering is overwogen, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt, omdat het haar redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij haar werkzaamheden moest doorgeven. Dit betekent dat het Uwv gehouden was een boete op te leggen. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid (50% van het benadelingsbedrag). Ook heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de financiële situatie van eiseres door de boete te verlagen tot een bedrag van € 40,-. De rechtbank vindt de boete daarom evenredig.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiseres moet dus het bedrag van € 806,20 bruto en de boete van € 40,- aan het Uwv betalen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
griffier
rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2401.