ECLI:NL:RBMNE:2022:2756
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid WIA-uitkering door werkgever en werknemer
In deze zaak hebben een werkgever en een werknemer beroep ingesteld tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer in het kader van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De werknemer, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is, heeft in de loop der jaren verschillende percentages van arbeidsongeschiktheid toegewezen gekregen, maar de laatste herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft geleid tot een vaststelling van 69,92% per 10 maart 2020 en 70,09% per 9 juni 2020. De eisers zijn van mening dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv ten onrechte geen IVA-uitkering heeft verstrekt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel de werknemer als de werkgever vertegenwoordigd waren. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat de conclusies voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de klachten en beperkingen van de werknemer niet hebben onderschat en dat de werknemer in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de beroepen van eisers ongegrond zijn. De rechtbank heeft de eisers in de proceskosten verwezen en hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.