ECLI:NL:RBMNE:2022:2754

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/3669
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van een ambtenaar in het onderwijs en de onderbouwing van negatieve beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de Korpschef van de politie, verweerder, over een negatieve beoordeling van het functioneren van eiser als Docent C. Eiser is sinds 1 september 2009 werkzaam bij verweerder en heeft in juni 2019 een detachering binnen de Eenheid Midden-Nederland ondergaan. Na een functioneringstraject dat op 17 februari 2020 is aangezegd, heeft verweerder op 18 maart 2021 een concept beoordeling opgesteld, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van verweerder onvoldoende onderbouwd was. Eiser voerde aan dat de beoordeling niet op concrete feiten berustte en dat de omstandigheden van het verbetertraject niet juist waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd voor de negatieve beoordeling op verschillende onderdelen, zoals zelfreflectie, onderling vertrouwen, en inzetbaarheid als docent. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet in stand kon blijven en heeft het primaire besluit herroepen, waarbij de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C.H. Pronk),
en

De Korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: H.J. Kleine).

Procesverloop

Eiser is sinds 1 september 2009 werkzaam geweest bij verweerder in de functie van Docent C (Generalist FO in Eenheid). Per juni 2019 is hij gedetacheerd geweest binnen de Eenheid Midden-Nederland.
Tijdens een gesprek op 17 februari 2020 dat schriftelijk is bevestigd op 25 februari 2020 heeft verweerder eiser een functioneringstraject aangezegd. Na afloop van dit functioneringstraject heeft verweerder op 17 november 2020 een concept beoordeling opgesteld omtrent het functioneren van eiser. Hiertegen heeft eiser een zienswijze ingebracht.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 18 maart 2021 (het primaire besluit) de beoordeling over het functioneren van eiser in de periode van februari 2020 tot en met november 2020 vastgesteld.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [leidinggevende] (leidinggevende) en [begeleider] (senior medewerker/begeleider/informant).

Overwegingen

1. Eiser stelt in beroep dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. Hiertoe voert eiser - samengevat - aan dat de opdracht zoals vermeld in de brief van 25 februari 2020 onduidelijk is geweest en het verbetertraject niet in de juiste omstandigheden heeft plaatsgevonden. De gegeven beoordeling is niet onderbouwd met concrete feiten en geeft geen realistisch beeld van het functioneren van eiser. Daarbij wijst eiser erop dat hij al jarenlang in deze functie goed heeft gefunctioneerd.
2. Volgens verweerder is de beoordeling toereikend onderbouwd. Verweerder heeft hierbij met name gewezen op de beoordeling in het primaire besluit, waarin ook de zienswijzen van eiser zijn weerlegd.
3. De beroepsgrond slaagt. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling ziet op de periode van februari 2020 tot en met november 2020. Alles wat voorafgaand en ná deze periode is besproken en in het functioneren van eiser heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de beoordeling ten grondslag worden gelegd.
5. De rechtbank moet beoordelen of de beoordeling over de periode van februari 2020 tot en met november 2020 op voldoende gronden berust. Bij een negatieve beoordeling, zoals hier aan de orde, moet verweerder dit met concrete feiten onderbouwen. Dit toetsingskader volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259).
6. Voorafgaand aan het vaststellen van de beoordeling heeft verweerder eiser over de periode van februari 2020 tot en met november 2020 een verbetertraject opgelegd. Uitgangspunt daarbij is de brief van 25 februari 2020 van verweerder. Daarin wordt eiser opgedragen om in het verbetertraject een actieve houding aan te nemen, actief om feedback te vragen op zijn houding, gedrag en ontwikkelingen en de competenties aan te tonen die volgen uit zijn functie. Voor een omschrijving en uitwerking van de competenties heeft verweerder verwezen naar de functiebeschrijving. Eiser moet ten behoeve van het functioneringstraject iedere vier weken een plan van aanpak inleveren, waarin hij vermeld hoe hij tot verbetering komt, wat hij daarvoor nodig heeft en hoe vaak er een voortgangsgesprek wordt gehouden. Voor de voortgangsgesprekken moet hij drie dagen tevoren een reflectieverslag indienen, waarin ieder ontwikkelpunt apart met voorbeelden en de inspanningen ter verbetering worden benoemd.
7. De rechtbank stelt vast dat in het kader van het verbetertraject op 12 maart 2020, 14 april 2020, 19 mei 2020, 16 juni 2020, 29 juni 2020, 8 juli 2020, 15 september 2020 en 10 december 2020 voortgangsgesprekken met eiser zijn gevoerd. Eiser heeft één plan van aanpak ingeleverd, gedateerd 2020-10. Ook heeft eiser een verslag vanuit zijn coach mr. [coach] van 14 december 2020 ingebracht.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser, blijkens de gespreksverslagen, in ieder geval op 17 februari 2020, 19 mei 2020 en 15 september 2020 tijdens de gesprekken heeft aangegeven dat hij niet begrijpt waar hij precies aan moet werken. Ook in het verslag van de coach wordt vermeld dat het eiser en zijn coach niet duidelijk is geweest wat de precieze coachvragen zijn. Verweerder heeft daarop blijkens de gespreksverslagen verwezen naar de brief van 25 februari 2020 en de functiebeschrijving bij zijn functie Docent C.
9. Na afloop van het verbetertraject heeft verweerder eiser blijkens het primaire besluit beoordeeld op het aspect ‘Activiteiten en resultaten’, met de onderdelen zelfreflectie (onvoldoende), onderling vertrouwen (matig), houding en gedrag (matig) en inzetbaarheid als docent C (onvoldoende) en op het aspect ‘Kennis en vaardigheden’ met de onderdelen coachen (onvoldoende), interculturele sensitiviteit (onvoldoende), initiatief (onvoldoende), maatschappelijke oriëntatie (onvoldoende), mondelinge presentatie (onvoldoende) en resultaatgerichtheid (onvoldoende) en samenwerken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de onderdelen zelfreflectie, onderling vertrouwen, houding en gedrag en inzetbaarheid als docent C, genoemd onder het aspect ‘Activiteiten en resultaten’ niet in de beoordeling aan eiser worden tegengeworpen. Verweerder heeft ter zitting namelijk erkend dat deze onderdelen niet als competentie in het competentieprofiel behorend voor de functie Docent C worden benoemd. Dit terwijl in de brief van 25 februari 2020 verweerder eiser heeft opgedragen de competenties aan te tonen die volgen uit zijn functie, met een verwijzing naar zijn functieomschrijving en in de functieomschrijving wordt voor specifieke informatie verwezen naar het competentieprofiel. Dat in de brief van 25 februari 2020 ook melding wordt gemaakt van deze onderdelen, als zijnde eerder besproken, maakt niet dat deze onderdelen daarmee als competenties van de functie Docent C kunnen worden aangemerkt. Daarbij komt ook dat de beoordeling ziet op de periode van februari 2020 tot en met november 2020 en niet op de daaraan voorafgaande periode.
Verweerders verklaring ter zitting, dat deze onderdelen algemene taken betreffen die behoren bij een HBO functionaris, die in eerdere gesprekken met eiser zijn besproken en verbetering hierop is uitgebleven, betekent ook niet dat deze onderdelen als competenties behorend bij de functie kunnen worden aangemerkt en in de beoordeling aan eiser kunnen worden tegengeworpen.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de negatieve beoordeling op de onderdelen maatschappelijke oriëntatie, mondelinge presentatie en resultaatgerichtheid, genoemd onder het aspect ‘Kennis en vaardigheden’, niet met concrete feiten onderbouwd.
11.2.
Ten aanzien van het onderdeel maatschappelijke oriëntatie heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende breed kijkt naar zaken, ofwel een onvoldoende abstractieniveau heeft. Volgens verweerder is zowel inhoudelijk als op organisatiethema’s de maatschappelijke oriëntatie van eiser tijdens het verbetertraject niet verbeterd. Hij is doorgegaan op zijn wijze van lesgeven. Dit terwijl voor verweerder bij een Docent C de verwachting hoger ligt, zoals bijvoorbeeld het inzetten en toepassen van een nieuw onderwijsmodel, zoals het HILL concept. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze beoordeling niet heeft gestaafd met concrete feiten in het functioneren van eiser. De rechtbank kan dan ook niet concluderen dat de beoordeling op dit punt op voldoende gronden berust.
11.3.
Ten aanzien van het onderdeel mondelinge presentatie heeft verweerder eiser tegengeworpen dat eiser een prettige gesprekspartner is totdat hij in de overtuiging schiet. Volgens verweerder erkent eiser het negatieve effect van zijn mondelinge communicatie niet dan wel onvoldoende. Zijn felle reactie naar collega’s binnen de organisatie past niet op het functieniveau van docent C en bij het bespreekbaar maken daarvan beschuldigt eiser de ander van onrechtvaardigheid. Verweerder heeft hierbij geen concrete feiten benoemd. Onduidelijk is wat verweerder bedoelt met de overtuiging en felle reactie van eiser, wanneer een dergelijke uiting heeft plaatsgevonden en of dit binnen het functioneren vanuit zijn functie is geweest. De rechtbank oordeelt dat de negatieve beoordeling op dit punt niet op voldoende gronden berust.
11.4.
Ten aanzien van het onderdeel resultaatsgerichtheid heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij weliswaar zeer resultaatsgericht is, maar hierbij de juiste proactieve houding ontbreekt en de juiste taal, toon en tijd om in zijn netwerk te participeren en regisseren ontbreekt. Ook wordt eiser boos als hij wordt aangesproken op resultaten, wat niet constructief werkt. Gedurende het traject heeft eiser hierin geen andere houding aangenomen. Verweerder heeft ter onderbouwing van deze beoordeling geen concrete feiten benoemd. Onduidelijk is welke houding, taal en toon verweerder bedoelt en op welke wijze dit volgens verweerder afbreuk doet aan het resultaat. Naar het oordeel van de rechtbank berust de negatieve beoordeling dan niet op voldoende gronden.
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verweerder genoemde feiten op de onderdelen coachen, interculturele sensitiviteit, initiatief en samenwerken, genoemd onder het aspect ‘Kennis en vaardigheden’, onvoldoende concreet en zwaarwegend om de negatieve beoordeling te kunnen dragen.
12.2.
Ten aanzien van het onderdeel coachen heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij zijn studenten coacht vanuit zijn eigen perspectief. Hij verplaatst zich onvoldoende tot niet in anderen en in studenten. Als voorbeeld wijst verweerder op een situatie die zich heeft voorgedaan vóór het verbetertraject zijnde dat eiser heeft gekozen voor het klassikaal laten zakken van studenten in plaats van een constructieve coaching op het moment dat de studenten niet luisteren naar zijn mening over de lesinhoud. Hierbij had eiser, volgens verweerder, geen oog voor de consequenties van zijn keuze en handelen. Ter zitting heeft verweerder ook gewezen op de voorbeelden genoemd in het gespreksverslag van 19 mei 2020. Blijkens het gespreksverslag van 19 mei 2020 heeft verweerder de situatie van de houding van eiser ten opzichte van andere mensen en de onveiligheid die dat bij hen teweeg bracht binnen het team meerdere malen besproken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze voorbeelden onvoldoende concreet, aangezien onduidelijk is wat precies in welke context en wanneer heeft plaatsgevonden. Het is de rechtbank evenmin duidelijk in hoeverre deze voorbeelden betrekking hebben op de competentie coaching zoals beschreven in het competentieprofiel. Ook acht de rechtbank deze voorbeelden onvoldoende zwaarwegend om de negatieve beoordeling ten aanzien van het onderdeel coachen te kunnen dragen.
12.3.
Ten aanzien van het onderdeel interculturele sensitiviteit heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij zich onvoldoende verplaatst in anderen en het negatieve effect van zijn mondelinge communicatie niet onderkent. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het voorbeeld genoemd in het gespreksverslag van 19 mei 2020, waarin staat dat eiser bij positieve afronding van een gevoelig traject een flinke negatieve duit in het zakje deed. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voorbeeld onvoldoende concreet, omdat onduidelijk is wat eiser precies in welke context en wanneer heeft gezegd. Het is de rechtbank dan evenmin duidelijk in hoeverre dit voorbeeld betrekking heeft op de competentie interculturele sensitiviteit zoals beschreven in het competentieprofiel.
12.4.
Ten aanzien van het onderdeel initiatief heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij vanuit zijn eigen beeld initiatief nam en onvoldoende pro-actief is geweest. Weliswaar heeft eiser het voortouw genomen bij een project, maar hij heeft dat na korte tijd en voor afronding ervan overgedragen. Daarmee dragen zijn initiatieven niet bij aan het voordeel van de organisatie. Wanneer eiser niet meer wist wat te doen, is hij thuis aan zijn keuken gaan klussen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze voorbeelden onvoldoende concreet, omdat onduidelijk is wanneer deze hebben plaatsgevonden, of deze betrekking hebben gehad op het verbetertraject en in welke context zij hebben plaatsgevonden. Ook is het de rechtbank onduidelijk in hoeverre het voortijdig afbreken van een project afbreuk doet aan het eerder genomen initiatief van eiser en in hoeverre deze voorbeelden de negatieve beoordeling op het onderdeel initiatiefnemen kunnen dragen.
12.5.
Ten aanzien van het onderdeel samenwerken heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende en destructief bijdraagt aan de sfeer en de onderlinge verhoudingen. Eiser heeft onvoldoende oog voor het groepsbelang en zet een gezamenlijk doel niet boven zijn persoonlijk belang. Ter zitting heeft verweerder gewezen op het onderwijsontwikkeltraject, waarbij eiser zo aanwezig was en niet kon participeren dat het traject stagneerde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voorbeeld onvoldoende concreet, omdat onduidelijk is wanneer dit heeft plaatsgevonden en wat precies het aandeel van eiser hierin is geweest. Een concrete omschrijving van wat heeft plaatsgevonden ontbreekt.
13. Gelet op al het voorgaande, kan de negatieve beoordeling naar het oordeel van de rechtbank niet in stand blijven. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Daarvoor zijn de gebreken te omvangrijk en is het gevolg van de besluitvorming te verstrekkend. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het primaire besluit herroept. Dat betekent dat de beoordeling ongedaan wordt gemaakt.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- vermeerderd met 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
de griffier is verhinderdrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.