In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de Korpschef van de politie, verweerder, over een negatieve beoordeling van het functioneren van eiser als Docent C. Eiser is sinds 1 september 2009 werkzaam bij verweerder en heeft in juni 2019 een detachering binnen de Eenheid Midden-Nederland ondergaan. Na een functioneringstraject dat op 17 februari 2020 is aangezegd, heeft verweerder op 18 maart 2021 een concept beoordeling opgesteld, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van verweerder onvoldoende onderbouwd was. Eiser voerde aan dat de beoordeling niet op concrete feiten berustte en dat de omstandigheden van het verbetertraject niet juist waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende bewijs had geleverd voor de negatieve beoordeling op verschillende onderdelen, zoals zelfreflectie, onderling vertrouwen, en inzetbaarheid als docent. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling niet in stand kon blijven en heeft het primaire besluit herroepen, waarbij de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.