ECLI:NL:RBMNE:2022:274
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende griffierecht en ontvankelijkheid
In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van [woonplaats], op 15 december 2021 een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek betreft een spoedmaatregel voor een vervangende woning, naar aanleiding van het onrechtmatig beëindigen van een WVG-overeenkomst die gekoppeld was aan een huurovereenkomst. De beëindiging van de huurovereenkomst is volgens verzoekster gebaseerd op een brief van de gemeente Zeist van 24 maart 1999, waarin een vergissing bij de registratie van de geslachtsnaam in de gemeentelijke basisadministratie werd erkend.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster het griffierecht niet tijdig heeft betaald, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld. De griffier had verzoekster per aangetekende brief op 17 december 2021 geïnformeerd over de betalingstermijn, maar deze brief werd onbestelbaar geretourneerd. Een tweede poging om de griffierechtnota per gewone post te verzenden, leidde er niet toe dat verzoekster tijdig betaalde.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster geen verontschuldiging heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechter heeft ook opgemerkt dat verzoekster geen reden heeft gegeven om het verzoek door te sturen naar de Hoge Raad, zoals zij had verzocht. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt.