ECLI:NL:RBMNE:2022:274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende griffierecht en ontvankelijkheid

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van [woonplaats], op 15 december 2021 een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek betreft een spoedmaatregel voor een vervangende woning, naar aanleiding van het onrechtmatig beëindigen van een WVG-overeenkomst die gekoppeld was aan een huurovereenkomst. De beëindiging van de huurovereenkomst is volgens verzoekster gebaseerd op een brief van de gemeente Zeist van 24 maart 1999, waarin een vergissing bij de registratie van de geslachtsnaam in de gemeentelijke basisadministratie werd erkend.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster het griffierecht niet tijdig heeft betaald, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid was gesteld. De griffier had verzoekster per aangetekende brief op 17 december 2021 geïnformeerd over de betalingstermijn, maar deze brief werd onbestelbaar geretourneerd. Een tweede poging om de griffierechtnota per gewone post te verzenden, leidde er niet toe dat verzoekster tijdig betaalde.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster geen verontschuldiging heeft gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechter heeft ook opgemerkt dat verzoekster geen reden heeft gegeven om het verzoek door te sturen naar de Hoge Raad, zoals zij had verzocht. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4921

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 15 december 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In haar verzoek vraagt verzoekster de voorzieningenrechter om een spoedmaatregel te treffen die ziet op een vervangende woning, in verband met ‘het onrechtmatig beëindigen van de WVG overeenkomst gelinkt aan huurovereenkomst [adres] , [postcode] [plaats] ’. Aan de beëindiging van de huurovereenkomst ligt volgens verzoekster een brief van de gemeente Zeist van 24 maart 1999 ten grondslag. In die brief staat dat de gemeente een vergissing heeft gemaakt bij het registreren van de geslachtsnaam in de gemeentelijke basisadministratie, en dat deze vergissing dezelfde dag nog is hersteld.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 17 december 2021 verzoekster in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Deze aangetekende brief is op 13 januari 2022 onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd. Daarom heeft de rechtbank op 14 januari 2022 de griffierechtnota nogmaals per gewone postzending aan verzoekster toegezonden.
4. Verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim, terwijl uit de e-mail van verzoekster van 17 januari 2022 blijkt dat zij de griffierechtnota wel heeft ontvangen. Verder is het verzoek van verzoekster om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht op 4 januari 2022 afgewezen. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De vraag van verzoekster of de bestuursrechter wel bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, kan pas worden beantwoord bij een inhoudelijke behandeling van het verzoek. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, komt de voorzieningenrechter daar niet aan toe.
5. De voorzieningenrechter merkt verder op dat hij geen reden ziet om het verzoek door te sturen aan de sectie straf PG Parket bij de Hoge Raad, zoals verzoekster heeft verzocht. Er is geen rechtsregel op grond waarvan de voorzieningenrechter of de rechtbank daartoe gehouden is. Uit artikel 6:15 van de Awb volgt dat bezwaar- of beroepschriften die zijn ingediend bij een onbevoegde bestuursrechter worden doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Uit de brieven van verzoekster blijkt echter dat zij inmiddels wil dat haar verzoek wordt doorgezonden naar de Hoge Raad omdat zij meent dat verweerder een strafbaar feit heeft gepleegd. Als het verzoekster gaat om een strafbaar feit, is de bestuursrechter niet gehouden om het verzoek ter verdere behandelding door te zenden aan de Hoge Raad.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep of verzet open.