ECLI:NL:RBMNE:2022:2691

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2069
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die een aanvraag om bijstand hadden ingediend. De aanvraag was op 13 mei 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 juni 2022, die hybride plaatsvond, zijn verzoekers verschenen met hun gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat er sprake was van een wijziging in de omstandigheden die rechtvaardigde dat bijstand verleend zou worden. De rechtbank merkte op dat verzoekers niet in staat waren om de twijfels over hun werkzaamheden in een garagebox weg te nemen. De verklaring van een derde, de heer [A], bood geen duidelijkheid en was bovendien ongedateerd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers en verweerder en concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2069
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoeker 2] , te [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Notenboom).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers van 7 mei 2022 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft hybride plaatsgevonden op 27 juni 2022. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde via Teams. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 24 maart 2022 heeft verweerder de bijstand van verzoekers ingetrokken vanaf 16 februari 2022 omdat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Volgens verweerder heeft verzoeker werkzaamheden dan wel activiteiten verricht in een garagebox in Utrecht en die niet doorgegeven. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een handhavingsrapportage van 22 maart 2022. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar ingesteld. De gronden van bezwaar zijn nog niet ingediend.
Op 8 april 2022 hebben verzoekers een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van
3 mei 2022 is deze aanvraag afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar ingesteld.
Op 7 mei 2022 hebben verzoekers onderhavige aanvraag om bijstand ingediend.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat verzoekers op 22 mei 2022 een nieuwe aanvraag om bijstand hebben ingediend.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekers voldoende hebben aangetoond dat er sprake is van spoedeisend belang bij onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat verzoekers geen nieuwe redenen hebben gegeven om bijstand te verlenen.
5. Verzoekers voeren in bezwaar aan dat er geen sprake is van het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten. Volgens verzoeker wist hij niet dat hij niet in de garage mocht komen. Hij komt daar enkel om de tijd te doden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers een verklaring van de heer [A] overgelegd waarin hij verklaart dat verzoeker niet de huurder is van de box op [adres] in [plaats] .
6. De te beoordelen periode loopt van 7 mei 2022 tot 13 mei 2022.
7. Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. [1]
8. De voorzieningenrechter oordeelt dat het, gelet op de op verzoekers rustende bewijslast, op hun weg lag om de gerezen twijfel over de werkzaamheden in de garagebox weg te nemen. Verzoekers zijn daar niet in geslaagd. Verzoekers hebben in het kader van de intrekkingsprocedure nog geen inhoudelijke bezwaargronden ingediend. In onderhavige procedure hebben verzoekers op geen enkele wijze onderbouwd dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden. De - ongedateerde - verklaring van de heer [A] geeft geen duidelijkheid over de vraag of verzoeker werkzaamheden verricht in de garagebox. Daarbij merkt de rechtbank op dat de heer [A] eerder heeft verklaard dat verzoeker wel huurder is van de garagebox.
Belangenafweging
9. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
10. Op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens heeft het bezwaar van verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Als er een (voorschot op een) bijstandsuitkering aan verzoekers wordt toegekend en het primaire besluit blijft in bezwaar in stand, dan kunnen verzoekers deze niet terugbetalen. Dit restitutierisico moet zwaarder wegen dan het belang van verzoeker om bijstand te ontvangen. Aangezien ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in dit geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3660).