ECLI:NL:RBMNE:2022:266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1550
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Yüksel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. C.W.P. van den Berg. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering, die was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,63%. Verweerder stelde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was en heeft de uitkering per 6 mei 2021 beëindigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de relevante informatie adequaat hadden betrokken bij hun beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat de medische beoordeling onjuist was. Eiser had geen medische stukken overgelegd die de stelling dat hij 80-100% arbeidsongeschikt was, konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat eiser opleidingsniveau 2 had, wat relevant was voor de beoordeling van zijn arbeidsmogelijkheden. De rechtbank wees erop dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1550
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Yüksel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,63%.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 20 januari 2021 heeft verweerder een brief naar eiser gestuurd waarin staat dat verweerder voornemens is om de uitkering van eiser te beëindigen omdat eiser volgens verweerder minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft vervolgens een zienswijze ingediend tegen de voorgenomen wijziging.
In het besluit van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de uitkering van eiser per 6 mei 2021 (zes weken na het verzenden van het bestreden besluit) zal worden beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser werkte als operator/teamleider voor 36.32 uur per week. Eiser is per 14 mei 2018 uitgevallen vanwege fysieke klachten. Eiser ontving vanaf 11 mei 2020 een WGA-vervolguitkering. Eiser werd bij toekenning 40,63% arbeidsongeschikt geacht.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de WGA-uitkering van eiser per 6 mei 2021 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. [1] Eiser wordt namelijk 19,43% arbeidsongeschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft andere functies kunnen duiden dan de primaire arbeidsdeskundige. Eiser kan met de in bezwaar geduide functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarom heeft eiser volgens verweerder geen recht meer op een WIA-uitkering.
Medische beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsartsen hebben niet alle beschikbare informatie in voldoende mate bij de beoordeling betrokken.
6. De rechtbank overweegt dat de primaire verzekeringsarts het dossier en de overgelegde medische informatie heeft bestudeerd en eiser op het spreekuur heeft gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens het dossier bestudeerd, eiser bij de hoorzitting van 12 januari 2021 gezien en de door eiser in bezwaar overgelegde medische stukken expliciet bij de beoordeling betrokken. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eiser dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat de beschikbare informatie onvoldoende is betrokken, niet.
7. Eiser vindt verder dat de medische beoordeling onjuist is. Eiser is verdergaand beperkt dan door de verzekeringsarts is ingeschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten. Er is volgens eiser ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Eiser vindt dat hij 80-100% arbeidsongeschikt is.
8. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de medische beoordeling onjuist is. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de fysieke klachten van eiser betrokken bij de beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen consistent en inzichtelijk hebben gemotiveerd waarom de in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan op zichzelf niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser in beroep geen medische stukken heeft ingediend om te onderbouwen dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eiser dat er meer beperkingen, onder andere een urenbeperking, moeten worden aangenomen en dat hij 80-100% arbeidsongeschikt moet worden geacht niet.
Arbeidskundige beoordeling
9. Verder stelt eiser dat hij de door de arbeidskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan verrichten. Er is ten onrechte vastgesteld dat eiser opleidingsniveau 2 heeft. Eiser heeft de basisschool niet volledig doorlopen en alleen een opleiding van een week tot matroos en een interne bedrijfstraining van één dag gevolgd. Eiser heeft ter zitting de grond dat de arbeidskundige bezwaar en beroep de wijziging van de verdiencapaciteit onvoldoende heeft gemotiveerd ingetrokken.
10. Naar vaste rechtspraak veronderstelt opleidingsniveau 2 dat iemand basisonderwijs heeft voltooid of daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Het is hierbij niet relevant of het onderwijs in Nederland of het buitenland is gevolgd. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de scholing van eiser in combinatie met zijn werkervaring maken dat aan eiser opleidingsniveau 2 kan worden toegekend. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 56, derde lid, en artikel 117 van de Wet Wia.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120
3.Zie pagina 5 van de arbeidskundige rapportage van 17 februari 2021.