ECLI:NL:RBMNE:2022:2648
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en rioolheffing, beoordeling van de waarde van onroerende zaak en de toepassing van gemeentelijke vrijstellingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser, eigenaar van een woning, in beroep ging tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente. De waarde was vastgesteld op € 291.000,- per 1 januari 2020, waartegen eiser een lagere waarde van € 278.000,- bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met zes referentiewoningen in de omgeving. Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de waarde te hoog was vastgesteld en dat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat hij dit had gedaan door middel van de taxatiematrix.
Daarnaast was er een geschil over de rioolheffing, waarbij eiseres aanvoerde dat de gemeentelijke vrijstelling voor kerken ook voor haar woning zou moeten gelden. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad bij het instellen van de rioolheffing grote vrijheid heeft en dat de vrijstelling voor kerken niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de aanslag rioolheffing terecht was opgelegd en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.