ECLI:NL:RBMNE:2022:2646
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde en rioolheffing, beoordeling van de waarde van onroerende zaak en de toepassing van gemeentelijke vrijstellingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser in beroep ging tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 324.000,- per 1 januari 2020, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waarbij beide partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze te hoog was, terwijl de verweerder de waarde handhaafde en onderbouwde met een taxatiematrix die vergelijkingen maakte met andere woningen in de omgeving.
De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op basis van de prijs die bij verkoop op de meest geschikte wijze zou zijn betaald. Eiser stelde een lagere waarde voor, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de dakterrassen en de brandgang in de beoordeling meegenomen, maar oordeelde dat deze geen invloed hadden op de vastgestelde waarde.
Daarnaast heeft eiser ook bezwaar gemaakt tegen de rioolheffing, waarbij hij stelde dat de gemeentelijke vrijstelling voor kerken ook voor zijn woning zou moeten gelden. De rechtbank heeft dit bezwaar afgewezen, omdat de gemeente de vrijheid heeft om objectvrijstellingen in te voeren en dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de aanslag onroerendezaakbelasting en de rioolheffing terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.