ECLI:NL:RBMNE:2022:2637
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde onroerende zaak ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1] vastgestelde waarde van € 253.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 240.000,-.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 20 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank overwoog dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, goed bruikbaar waren voor de waardebepaling, omdat zij in dezelfde omgeving lagen en voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser.
Eiser had ook aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht had gegeven in de onderlinge verschillen tussen de referentiewoningen, maar deze beroepsgrond werd door de rechtbank buiten beschouwing gelaten, omdat eiser deze pas op de zitting had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum aannemelijk had gemaakt en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.