ECLI:NL:RBMNE:2022:2626

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
UTR 21/2504
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenrisicodrager onder de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin aan een (ex-)werkneemster van eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. De werkneemster werd op 13 november 2020 als 41,13% arbeidsongeschikt beoordeeld. Eiseres betwistte deze beoordeling en stelde dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat zij recht had op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit de medische situatie van de werkneemster correct heeft beoordeeld. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende contact hadden opgenomen met de bedrijfsarts en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen niet verplicht waren om contact op te nemen met de bedrijfsarts en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden niet slaagden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht een WGA-uitkering heeft toegekend aan de werkneemster. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: dhr. mr. P.H. Lammerts)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. Eiseres is eigenrisicodrager in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Met het besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan een (ex-)werkneemster van eiseres, [A] (de werkneemster), per einde wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. De mate van arbeidsongeschiktheid op 13 november 2020 (de datum in geding) is daarbij vastgesteld op 41,13%. Het Uwv heeft dat besluit gehandhaafd in zijn beslissing op bezwaar van 30 april 2021 (het bestreden besluit).
2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Zij heeft in dat kader ook nog een verslag ingediend van een telefoongesprek dat de bedrijfsarts op 5 november 2021 met de werkneemster heeft gevoerd.
3. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft vervolgens nog een aanvullend verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2021.
4. De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 op zitting behandeld. Gemachtigde van eiseres heeft daaraan deelgenomen. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
5. Ter zitting is een vraag opgekomen over het hierboven genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom de behandeling van het beroep aangehouden en het Uwv in de gelegenheid gesteld om de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een reactie te vragen.
6. Het Uwv heeft op 2 februari 2022 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Eiseres heeft op 6 april 2022 aangegeven af te zien van een reactie. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Het geschil

7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beperkingen van de werkneemster zijn onderschat. Volgens eiseres is de werkneemster in werkelijkheid volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Om die reden had aan de werkneemster een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering moeten worden toegekend.
8. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

9. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal daar in de motivering zoveel mogelijk rekening mee houden om te voorkomen dat deze gegevens alsnog bekend worden.
Beoordelingskader
10. Van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA sprake indien een werknemer als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
11. Eiseres heeft beroepsgronden aangevoerd die zien op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en op de juistheid van de medische beoordeling. Ook is eiseres het niet eens met de arbeidskundige beoordeling. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hierna achtereenvolgens behandelen.
Medisch onderzoek zorgvuldig?
12. Eiseres voert aan dat de verzekeringsartsen contact met de bedrijfsarts hadden moeten opnemen, nu met de bedrijfsarts een verschil van inzicht bestond over de belastbaarheid van de werkneemster. Door dat niet te doen is volgens eiseres ten onrechte geen uitvoering gegeven aan het beleid in hoofdstuk 12.1 van de werkwijzer Poortwachter. Daarmee is volgens eiseres het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank waren de verzekeringsartsen niet gehouden contact op te nemen met de bedrijfsarts. Volgens vaste rechtspraak mogen zij immers in beginsel varen op hun eigen medisch oordeel. [1] Verder ziet de werkwijzer Poortwachter niet op een WIA-beoordeling zoals hier aan de orde, maar op de beoordeling van de re-integratie inspanningen van de werkgever. Van een onzorgvuldig medisch onderzoek is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Medische beoordeling inhoudelijk juist?
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beperkingen van de werkneemster zijn onderschat. Met name voor het hand- en vingergebruik van de werkneemster moeten er volgens eiseres verdergaande beperkingen worden aangenomen. Daarbij wijst eiseres op de beperkingen die door de bedrijfsarts in 2019 zijn geconstateerd. Ook wijst eiseres op een verslag van een telefoongesprek dat de bedrijfsarts op 5 november 2021 met de werkneemster heeft gevoerd.
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de primaire verzekeringsarts de werkneemster vlak na de datum in geding lichamelijk heeft onderzocht, terwijl het onderzoek van de bedrijfsarts langer dan een jaar vóór die datum plaatsvond. De primaire verzekeringsarts heeft de door de bedrijfsarts geconstateerde beperkingen voor hand- en vingergebruik niet overgenomen, omdat sindsdien de werkneemster op dat vlak een gunstige ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat oordeel onderschreven.
16. Naar aanleiding van een vraag van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar eerdere conclusies verduidelijkt. Die vraag zag op het rapport van de reumatoloog van 4 december 2019, waar de verzekeringsartsen hun conclusies mede op baseren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar reactie toegelicht dat uit dat rapport volgt dat de reumatoloog in de handen van de werkneemster geen artrose heeft gevonden van enige klinische betekenis. Ook het rapport van de reumatoloog leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep om die reden niet tot een andere conclusie over de belastbaarheid van de werkneemster. De rechtbank kan dit volgen en ziet geen aanleiding om aan de juistheid van die medische beoordeling te twijfelen.
17. Het verslag van het telefoongesprek dat de bedrijfsarts op 5 november 2021 met de werkneemster heeft gehad, maakt dat niet anders. De bedrijfsarts heeft de werkneemster toen immers niet lichamelijk onderzocht en baseert zich uitsluitend op de eigen klachtenbeleving van de werkneemster. Naar het oordeel van de rechtbank weegt dit niet op tegen de bevindingen van de primaire verzekeringsarts op basis van lichamelijk onderzoek vlak na de datum in geding. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het verslag aangegeven dat zij geen objectieve aanwijzingen ziet dat de medische situatie van de werkneemster sinds het onderzoek door de primaire verzekeringsarts is verslechterd.
18. Verder stelt eiseres dat de verzekeringsartsen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening houden met de behoefte van de werkneemster om regelmatig te bewegen en van houding te wisselen. Volgens eiseres is dit nodig om te voorkomen dat de (pijn)klachten van de werkneemster toenemen.
19. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt in dat verband op dat in de FML beperkingen zijn aangenomen op de aspecten zitten en staan. Daarbij is aangegeven dat de werkneemster ongeveer een uur achtereen kan zitten en ongeveer een kwartier achtereen kan staan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt daarmee aan de werkneemster voldoende afwisseling in houding geboden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van dat medische oordeel te twijfelen.
Arbeidskundige beoordeling inhoudelijk juist?
20. Eiseres stelt dat de geduide functies ongeschikt zijn voor de werkneemster vanwege haar beperkingen op het vlak van hand- en vingergebruik en de noodzaak om te bewegen en van houding te wisselen. Deze beroepsgrond bouwt voort op de stelling dat de medische beoordeling onjuist is en mist zelfstandige betekenis. Omdat de beroepsgronden tegen de medische beoordeling niet slagen, geldt dat dus ook voor deze beroepsgrond tegen de arbeidskundige beoordeling.
Conclusie en gevolgen
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht aan de werkneemster een WGA-uitkering heeft toegekend. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie o.a. CRvB 12 juli 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT9799 en CRvB 13 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9087.