ECLI:NL:RBMNE:2022:2563

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser na eerstejaars Ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser, die ziekgemeld was vanuit de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 1 juni 2021 besloten dat eiser vanaf 8 juni 2021 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat hij in staat werd geacht om zijn eigen arbeid te verrichten. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 26 november 2021. Eiser ging hiertegen in beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 mei 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Het Uwv werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had besloten de Ziektewet-uitkering van eiser te beëindigen. De rechtbank overwoog dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten aan bepaalde voorwaarden voldeden.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen passend waren. Eiser had aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende waren onderkend, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 8 juni 2021 terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/26

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma)

Procesverloop

In het besluit van 1 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser vanaf 8 juni 2021 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering vanwege de uitkomst van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 26 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
Eiser, geboren op [1967] , heeft van 15 april 2011 tot 1 november 2018 gewerkt als hoofdzaalkelner voor gemiddeld 33,63 uur per week. Op 20 juli 2017 viel eiser uit bij zijn werk. Op 1 november 2018 is eiser ziek uit dienst gegaan.
Eiser heeft op 8 april 2019 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft beslist dat eiser vanaf 18 juli 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Uit het medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser vanaf 18 juli 2019 19,97% arbeidsongeschikt is. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Eiser heeft op 16 juli 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet(WW) aangevraagd die hem is toegekend bij besluit van 29 juli 2019. Op 24 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld vanuit de WW. Nadat eiser 13 weken na zijn ziekmelding een WW-uitkering had ontvangen, heeft het Uwv hem bij besluit van 26 juni 2020 vanaf 23 juni 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Beoordelingskader
4. De datum in geding is 8 juni 2021. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de ZW-uitkering van eiser per 8 juni 2021 terecht heeft stopgezet, omdat hij vanaf die datum weer in staat is om zijn eigen arbeid te verrichten . Omdat eiser zich heeft ziekgemeld vanuit de WW wordt voor het begrip eigen arbeid aangesloten bij de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. Als eiser ten minste één van deze functies kan vervullen, komt eiser niet meer voor een ZW-uitkering in aanmerking. [1]
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank verder voorop dat het Uwv dit soort besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen, namelijk:
  • de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten; en
  • de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Standpunt van het Uwv
6. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 mei 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft bepaald dat eiser in staat is tot het verrichten van het eigen werk. Eiser kan namelijk vier van de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies verrichten. Dit zijn de functies administratief ondersteunend medewerker, productiemedewerker textiel, machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opnieuw onderzoek gedaan en haar bevindingen opgenomen in het rapport van 20 oktober 2021. Zij heeft in een aangepaste FML meer beperkingen aangenomen in verband met de psychische en lichamelijke klachten van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML de geduide functies opnieuw bekeken en de functies administratief ondersteunend medewerker, productiemedewerker textiel, machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw onveranderd geschikt geacht.
8. Omdat eiser in staat wordt geacht om tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te verrichten, is de ZW-uitkering volgens het Uwv terecht beëindigd en niet opnieuw toegekend.

Psychische klachten van eiser

9. Eiser vindt dat hij wel recht heeft op een ZW-uitkering. Volgens eiser heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hierbij vindt eiser dat met name zijn psychische klachten onvoldoende zijn onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte aangenomen dat deze klachten zijn verminderd. Uit de verslagen van eisers psycholoog [A] ( [A] ) volgt dat hij PTSS-klachten heeft, oververmoeid is, nauwelijks in staat is om de dingen van alledag te doen en enkel beperkt kan werken omdat hij regelmatig moet rusten. Het bericht van ARQ Diagnostisch Centrum bevestigt eveneens dat eiser met PTSS vergelijkbare klachten heeft. Ten onrechte wordt in de medische rapportage de diagnose PTSS in twijfel getrokken. Ook vindt eiser het onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen contact heeft opgenomen met [A] , terwijl uit de rapportage van 15 november 2021 blijkt dat er bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep twijfel bestaat over hoe zij het verslag van [A] moet interpreteren. Uit de eindrapportage van Stichting Burn Out blijkt verder dat eiser een vervolg behandeling nodig had. De verzekeringsarts leidt uit deze eindrapportage ten onrechte af dat de klachten van eiser aan het einde van deze behandeling verdwenen waren.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd waarom de in de FML van 9 maart 2021 opgenomen beperkingen vanwege de psychische problematiek van eiser passend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar een psychisch onderzoek uitgevoerd. Zij heeft hierbij de klachten van eiser en de informatie van de behandelaren betrokken en verschillende beperkingen aangenomen. Bij het onderzoek waren er geen aanwijzingen voor oververmoeidheid, aandachts- en concentratieproblemen of dat eiser amper in staat was om de dingen van alle dag te doen. Dit bleek ook niet uit het dagverhaal van eiser. Verder duidt ook het medicatiegebruik volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een ernstig onderliggend mentaal beeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen in verband met de psychische problematiek aan te nemen.
11. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de medische beoordeling moest uitgaan van de diagnose PTSS. Zowel [A] als het ARQ Diagnostisch Centrum hebben geconstateerd dat eiser met PTSS vergelijkbare klachten heeft, maar hebben geen diagnose PTSS gesteld. Uit de rapportages blijkt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten heeft bij de beoordeling heeft betrokken. De eindrapportage van Stichting Burn Out is van 31 januari 2020. Dit is bijna anderhalf jaar vóór de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk toegelicht dat deze bevindingen daarom niet lijnrecht overgenomen kunnen worden. Daarbij is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 15 november 2021 er niet, zoals eiser, stelt vanuit gegaan dat de klachten van eiser na deze behandeling verdwenen waren. Zij heeft mede op basis van de eindrapportage van Stichting Burn Out beperkingen aangenomen in verband met de mentale belastbaarheid van eiser.
12. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende heeft toegelicht waarom zij aan de brieven van [A] een andere waarde toekent dan eiser en de inhoud daarvan niet volledig overneemt. Het bepalen van de arbeidsbeperkingen behoort immers tot de expertise van de verzekeringsarts en niet tot de expertise van de psycholoog. Daarbij wijkt de informatie van [A] af van de informatie van de huisarts, de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de eigen bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelt dat het onder deze omstandigheden niet onzorgvuldig is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen contact heeft opgenomen met [A] . Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 april 2022 heeft toegelicht beschikte zij over voldoende informatie voor een oordeel en waren er geen medische aanwijzingen die maakten dat overleg met [A] noodzakelijk was. [2] Fysieke klachten van eiser
13. Eiser vindt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn fysieke klachten heeft onderschat. Voor de schouderproblemen van eiser zijn onvoldoende beperkingen aangenomen. Eiser wijst er in dit kader op dat hij inmiddels wel geïndiceerd is voor een schouder operatie, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in haar rapportage vanuit ging dat een operatie niet noodzakelijk was. Ook zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen in verband met eisers tinnitusklachten. Eiser heeft ter onderbouwing van de ernst van deze klachten een bericht van het Audiologisch Centrum Hilversum overgelegd, waaruit blijkt dat hij 90 scoort op de Tinnitus Handicap Inventory. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn klachten ernstig onderschat. Uit het medicatiegebruik van eiser blijkt verder dat hij nog steeds last heeft van maagklachten. Ook hiervoor zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen.
14. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen in verband met de schouderproblematiek zijn aangenomen. De brieven van de behandelaren zijn van rond 16 november 2019 en 14 juli 2020. De informatie uit deze brieven kan daarom niet één op één worden overgenomen voor de datum in geding (8 juni 2021). Uit deze brieven en de informatie van de huisarts komt daarbij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beeld naar voren van een ernstige onderliggende schouderproblematiek. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de schouder van eiser tijdens het spreekuur zelf onderzocht. Eiser heeft hierbij aangegeven dat een schouderoperatie voorlopig niet aan de orde is. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht blijkt niet dat rond de datum in geding sprake was van zodanige klachten dat een schouderoperatie noodzakelijk was. Dat eiser inmiddels wel is geïndiceerd voor een schouderoperatie maakt dit daarom niet anders.
15. In verband met de tinnitusklachten van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking aangenomen in de rubriek horen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft begrijpelijk uitgelegd waarom de aangenomen beperking passend is voor eiser. De hoge score op de Tinnitus Handicap Inventory is gebaseerd op een zelfrapportage. Bij de hoge score van eiser past een grote ontwrichting van het dagelijks leven. Dit resultaat komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overeen met wat eiser hier tijdens het spreekuuronderzoek over heeft verteld. Hierbij heeft eiser namelijk verklaard dat het hoortoestel goed werkt om de tinnitusklachten te ondervangen. Dat na het onderzoek in bezwaar mogelijk een verslechtering heeft plaatsgevonden kan gelet op de datum in geding niet bij de beoordeling worden betrokken.
16. In de rapportage van 15 november 2021 is opgenomen dat eiser medicatie gebruikt voor maagzuurklachten. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking voor frequent buigen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat gelet op de aard van de medicatie, dat eiser deze klachten bij het spreekuur niet heeft benoemd en dat hij hiervoor niet terug is geweest naar de huisarts geen sprake is van een ernstig medisch beeld waarvoor aanvullende beperkingen nodig zijn.
Urenbeperking
17. Eiser vindt ook dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Eiser wijst er op dat hij in zijn lopende WIA-beroepsprocedure een deskundigenonderzoek heeft laten uitvoeren. Hierbij bleek dat een urenbeperking moest worden aangenomen. Verder vindt eiser dat een urenbeperking moet worden aangenomen gelet op de vele afspraken die hij heeft voor zijn medische problemen. Hierdoor kan hij niet 40 uur per week werken.
18. Het deskundigenonderzoek in de WIA-procedure ziet op de gezondheidstoestand van eiser op 18 juli 2019. Dit is ongeveer twee jaar voor de datum in geding. Deze beperkingen kunnen daarom niet één op één overgenomen worden in de huidige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom gelet op de klachten van eiser op 8 juni 2021 geen urenbeperking is aangenomen, maar dat dit voldoende wordt ondervangen door eiser beperkt te achten ten aanzien van ’s nachts werken en sterk wisselende diensten. Ook de behandelingsafspraken van eiser maken niet dat een urenbeperking moet worden aangenomen. De overgelegde afspraken zijn van ver na de datum in geding. Op de datum in geding bezocht eiser enkel zijn psycholoog voor anderhalf uur per week.
Benoeming deskundige
19. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen voor de medische beoordeling. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
20. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling. Dit heeft hij ook ter zitting bevestigd. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser in de FML van 9 maart 2021 juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geduide functies. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport toereikend gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
21. De rechtbank concludeert dat het Uwv de Zw-uitkering van eiser terecht met ingang van 8 juni 2021 heeft stopgezet. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Het Uwv hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald daarom niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
de griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:3001.
2.Zie pagina 1 van de rapportage van 8 april 2022.