ECLI:NL:RBMNE:2022:2490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/2032
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bezwaarschrift inzake bijstandsuitkering en rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds oktober 2020 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser was het niet eens met het besluit van 9 oktober 2020, waarin werd bepaald dat hij niet werd vrijgesteld van de arbeidsplicht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft in het besluit op bezwaar van 18 maart 2021 het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld via een digitale zitting en heeft geconcludeerd dat de e-mail van eiser van 15 oktober 2020 als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat een brief die binnen de bezwaartermijn wordt ingediend, als bezwaarschrift moet worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 maart 2021 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2032
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder)

(gemachtigde: E. Chahid).

Zitting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 18 maart 2021 (verzonden op 19 maart 2021).
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 10 mei 2022 via Teams op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 maart 2021;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft sinds oktober 2020 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft op 9 oktober 2020 besloten dat eiser niet wordt vrijgesteld van de arbeidsplicht. Verweerder heeft dit besluit onder meer gebaseerd op adviezen van [bedrijf] . Per mail van 15 oktober 2020 heeft eiser verweerder (onder andere) verteld dat hij het niet eens is met het besluit van 9 oktober 2020. Verweerder heeft op 21 oktober 2020 op de mail gereageerd en het besluit van 9 oktober 2020 herhaald. Eiser heeft tegen het besluit van 21 oktober 2020 bezwaar ingesteld. In het besluit op bezwaar van 18 maart 2021 heeft verweerder besloten dat eiser geen nova aan zijn – inmiddels als herzieningsverzoek aangemerkte – mail van 15 oktober 2020 ten grondslag heeft gelegd. Daarom heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. Hij voert aan dat de rapporten van [bedrijf] op onjuiste wijze tot stand zijn gekomen omdat er sprake is van valsheid van geschrifte. In het rapport van [bedrijf] staat volgens eiser ten onrechte dat hij toestemming heeft gegeven voor het doorsturen van de rapporten. Eiser heeft hiervoor niet getekend. Daardoor zijn de rapporten volgens eiser onrechtmatig verstuurd. Eiser voert verder aan dat hem het recht op blokkering is ontnomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers mail van 15 oktober 2020 had moeten aanmerken als een bezwaarschrift. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat uit een oogpunt van rechtsbescherming het naar aanleiding van een besluit binnen de bezwaartermijn indienen van een brief als bezwaarschrift wordt aangemerkt en het buiten die termijn indienen van een brief als herzieningsverzoek. [1] Eiser heeft binnen de bezwaartermijn een mail naar verweerder gestuurd die als bezwaarschrift moet worden opgevat omdat eiser het niet eens is met (de gang van zaken rondom) het besluit van 9 oktober 2020.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit van 18 maart 2021 wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift van 15 oktober 2020.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat er nieuw medisch onderzoek nodig is en het lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 12 weken.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2022 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005AT3785, en CRvB van 3 augustus 2005 ELCI:NL:CRVB:2005:AU1603; en de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 januari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:289.