ECLI:NL:RBMNE:2022:2482

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
UTR - 21/2448
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak hebben eisers bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die in 2018 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein is verleend voor het gebruik van een perceel voor buitenschoolse opvang en kinderentertainment. Eisers, die eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, hebben hun bezwaar te laat ingediend, waardoor het college hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken na de bekendmaking van de omgevingsvergunning was, en dat eisers deze termijn hebben overschreden. De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers niet tijdig bezwaar hebben gemaakt, ondanks dat zij op de hoogte waren van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in overeenstemming is met de rechtszekerheid, en dat vergunninghouder erop moet kunnen vertrouwen dat zij over een onherroepelijke omgevingsvergunning beschikt. De rechtbank heeft beslist dat eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.P.A. Oogjen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein(het college)
(gemachtigde: mr. M. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], gevestigd in [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigden: M. Jungerius en A.F. Jungerius).

Inleiding

Met een besluit van 2 augustus 2018 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend om het adres [adres] in [plaats] (het perceel) in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken als locatie voor buitenschoolse opvang (BSO) en kinderentertainment (de omgevingsvergunning). Het college heeft in het gemeenteblad van [2018] medegedeeld dat hij voor het perceel een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van gebruik t.b.v. BSO. Dezelfde mededeling heeft op [2018] ook in het huis-aan-huis-blad [krant] gestaan.
Conform de omgevingsvergunning heeft vergunninghouder op het perceel een BSO geopend en vindt op het perceel kinderentertainment plaats.
Eisers zijn eigenaar van en wonen op het perceel [adres] in [plaats] . Dit perceel grenst aan het perceel. Zij ondervinden overlast van de activiteiten op het perceel. Op hun verzoek heeft het college met een brief van 14 november 2019 aan eisers de omgevingsvergunning en een aantal daarbij behorende documenten toegezonden. Deze stukken hebben eisers niet meteen bereikt. Daarop heeft het college de documenten nogmaals aan eisers verstuurd. Met een mail van 20 november 2019 hebben eisers de ontvangst van de documenten bevestigd.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het besluit van
20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van eisers, de door eisers meegenomen deskundige
ir. [A] , namens het college de gemachtigde van het college, [B] en
[C] en de gemachtigden van de BSO.

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken vanaf de dag na die waarop het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt bekend is gemaakt. [1] Het college maakt de omgevingsvergunning bekend door deze toe te zenden aan vergunninghouder. [2] Dit betekent dat tegen de omgevingsvergunning binnen zes weken na
2 augustus 2018 bezwaar kon worden gemaakt. Een bezwaarschrift dat na afloop van deze termijn wordt ingediend wordt niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van dat bezwaarschrift in verzuim is geweest. [3] Als de indiener van het bezwaarschift niet in verzuim is geweest, dan wordt de termijnoverschrijding niet verwijtbaar geacht en is het bezwaar ontvankelijk.
Het geschil
2. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat eisers niet binnen zes weken na 2 augustus 2018 bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze termijnoverschrijding eisers verweten kan worden en of het college een niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten laten. Dit geschil zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen.
Boordeling van het geschil
3. Eisers voeren aan dat zij door het college op het verkeerde been zijn gezet doordat in de publicatie in het [krant] stond vermeld dat het college een omgevingsvergunning had verleend voor een BSO op het perceel. Eisers hebben geen bezwaar tegen de komst van de BSO. Uit de publicatie bleek volgens eisers niet dat met de omgevingsvergunning ook een vergunning was verleend voor kinderentertainment ’s avonds en in het weekend. Het bezwaar van eisers richt zich tegen de overlast die ze daarvan hebben ondervonden en in de toekomst vrezen weer te kunnen ondervinden. Eisers stellen zich op het standpunt dat ze tijdig bezwaar hebben gemaakt nadat zij er van op de hoogte waren dat de omgevingsvergunning ook ziet op kinderentertainment. Eisers verwijzen hierbij naar hun mails aan het college van 20 en 29 november 2019 en naar hun brief van
15 december 2019.
4. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat eisers in ieder geval op 20 november 2019 bekend waren met de integrale tekst van de omgevingsvergunning. Dit blijkt uit een mail die eisers zelf op die datum aan het college hebben gestuurd.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een belanghebbende die met het nemen van een besluit niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn, met het instellen van bezwaar in ieder geval niet verwijtbaar te laat als hij dat zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk alsnog indient, dat wil zeggen in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van de omgevingsvergunning op de hoogte was. [4] Dit betekent dat als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat eisers in 2018 niet bekend waren en ook redelijkerwijs niet bekend konden zijn met de omgevingsvergunning, eisers hiertegen in beginsel binnen twee weken na 20 november 2019 bezwaar hadden moeten maken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dit niet gedaan. In de mails van 20 en 29 november 2019 waarnaar eisers verwijzen, is naar het oordeel van de rechtbank geen bezwaar tegen de omgevingsvergunning te lezen. Met deze mails worden andere documenten opgevraagd en de klacht geuit dat eisers in 2018 niet persoonlijk door het college over de omgevingsvergunning zijn geïnformeerd. Nergens in deze mails staat dat eisers het inhoudelijk niet eens zijn met de omgevingsvergunning. De brief van eisers van
15 december 2019 had het college mogelijk wel als een bezwaarschrift moeten aanmerken, maar deze brief is ruim buiten de termijn van twee weken na 20 november 2019 ingediend. De rechtbank zijn geen omstandigheden bekend op grond waarvan in dit geval zou moeten worden afgeweken van de termijn van twee weken die in de vaste rechtspraak van de Afdeling wordt gehanteerd. Eisers hebben niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk alsnog bezwaar ingediend.
7. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers hun bezwaar tegen de omgevingsvergunning verwijtbaar te laat ingesteld en heeft het college met het bestreden besluit hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een andere beslissing zou indruisen tegen de rechtszekerheid. Vergunninghouder moet er op een bepaald moment op kunnen vertrouwen dat zij beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning en dat zij de activiteiten die daarmee zijn vergund mag uitoefenen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning ongewijzigd in stand blijft en vergunninghouder hiervan gebruik mag blijven maken.
9. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1144.