ECLI:NL:RBMNE:2022:2471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
16.136410.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met lagere vaststelling dan gevorderd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 16.136410.21, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt aan de orde was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep, wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De officier van justitie had gevorderd dat het ontnemingsbedrag zou worden vastgesteld op € 392.683,50, maar vanwege onduidelijkheden in het ontnemingsrapport en de overschrijding van de redelijke termijn, werd een lager bedrag van € 350.000,- voorgesteld. De verdediging heeft de vordering afgewezen en betoogd dat er geen wederrechtelijk voordeel resteerde na aftrek van gemaakte kosten.

Tijdens de beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de berekening van het ontnemingsrapport niet voldoende inzichtelijk was en dat er sprake was van dubbeltellingen. De rechtbank heeft daarom een alternatieve berekening gemaakt, waarbij het aantal hennepstekken per moederplant werd verlaagd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.787,63, rekening houdend met de gemaakte kosten en de opbrengsten uit de verkoop van de hennepstekken. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat.

De rechtbank heeft ook enkele voorwaardelijke getuigenverzoeken van de verdediging afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor de ontnemingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.136410.21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1969] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen de gemachtigde raadsman van veroordeelde, mr. F. van Seventer, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16.136410.21, waaronder het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 6 juni 2016, opgemaakt door [inspecteur] , inspecteur van politie eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van deze rechtbank van 24 juni 2022 in de onderliggende strafzaak
met parketnummer 16.136410.21;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op een bedrag van € 392.683,50. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van de berekening en uitkomst in het ontnemingsrapport. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft de officier van justitie echter gevorderd de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen, en wel op een bedrag van € 350.000,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen. Zij heeft onder meer een onderbouwing gegeven van het aantal stekjes dat per keer per moederplant afgenomen kan worden, namelijk 4 of 5 stekjes. Daarbij dient uit te worden gegaan van maximaal 14 oogsten (gerekend vanaf augustus 2015 in plaats van 1 januari 2015 waarmee in het ontnemingsrapport is gerekend). Gelet op alle kosten die veroordeelde heeft gemaakt, de aanwijzingen dat ook anderen hebben geprofiteerd, een percentage stekken dat mislukt en de vergoede kosten aan Nuon en Liander rest er geen wederrechtelijk voordeel.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 juni 2022, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Verdachte heeft dit feit – kort gezegd het telen van hennepstekken en moederplanten – gepleegd in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2016.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan
enstrafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen [1] zijn ontleend, voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten het strafbare feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport.
De ontnemingsperiode
Op 8 maart 2016 werd in het pand aan de Loosdrechtsweg 22b te Hilversum een hennepstekkerij aangetroffen met daarin 437 moederplanten en 411 afgeknipte hennepstekken. Op dat moment waren er twee personen aan het knippen. [2] De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de verdediging is gesteld, dat de gehanteerde aanvang in het ontnemingsrapport (te weten 1 januari 2015) arbitrair lijkt. In elk geval zal de rechtbank uitgaan van 1 augustus 2015 als aanvangsdatum. Dit is ook waar in de aangifte van Liander [3] van wordt uitgegaan en veroordeelde heeft bekend gedurende een periode van zeven maanden te hebben gekweekt. [4] Derhalve zal bij de berekening in het ontnemingsrapport worden uitgegaan van de bewezenverklaarde periode in het vonnis in de strafzaak en zal zij zich niet mede baseren op ‘andere gepleegde feiten’ dan waarvoor veroordeelde is veroordeeld. Derhalve ziet de berekening op de (ontnemings)periode van 1 augustus 2015 tot en met 8 maart 2015.
Aantal hennepstekken:
In het ontnemingsrapport wordt uitgelegd dat hennepstekken worden verkregen door deze uit de moederplanten te snijden of te knippen en dat dit een litteken achterlaat op de moederplant. Door het aantal littekens te tellen kan het aantal geoogste hennepstekken worden geschat, aldus het ontnemingsrapport.
Vervolgens wordt in het ontnemingsrapport uitgelegd dat moet worden uitgegaan van 30 hennepstekken per moederplant per oogst, nu er gemiddeld 30 knipwonden per plant werden geteld. De rechtbank kan die gegeven uitleg in het ontnemingsrapport onvoldoende volgen. Uit het ontnemingsrapport wordt niet duidelijk dat en/of waarom er per oogst 30 hennepstekken uit een moederplant zijn verkregen. Dit zou betekenen dat gedurende de hele ontnemingsperiode elke plant om de twee weken dertig nieuwe stekken heeft opgeleverd. De rechtbank houdt er sterk rekening mee dat er bij deze wijze van berekenen sprake is van dubbeltellingen. Hoe dan ook biedt het ontnemingsrapport op dit punt onvoldoende inzichtelijkheid. Bovendien heeft de verdediging met een gegeven onderbouwing aangegeven dat het aantal hennepstekken per moederplant vele malen lager ligt dan die 30. Daarom zal de rechtbank, in het voordeel van veroordeelde, uitgaan van de volgende berekening, waarbij wordt vastgesteld welk voordeel de veroordeelde in elk geval moet hebben genoten.
Het aantal knipwonden in de moederplanten is tijdens het (voor)onderzoek door de politie geteld, hetgeen resulteert in een gemiddelde van 30 knipwonden per moederplant. [5] Nu de rechtbank rekening houdt met het risico dat er sprake is van (een) dubbeltelling(en) in het ontnemingsrapport, zal de rechtbank in haar berekening – in het voordeel van veroordeelde – volstaan met in totaal 30 hennepstekken die per aangetroffen moederplant zijn verkregen. Dit betekent dat er 13.110 hennepstekken uit de in het pand aanwezige moederplanten zijn geknipt (30 knipwonden x 437 moederplanten). Daarbij dient, zoals uitgelegd in het ontnemingsrapport, rekening te worden gevallen met een uitvalpercentage van 20% per kweek. Dit resulteert vervolgens in 10.488 hennepstekken waaruit veroordeelde voordeel heeft genoten.
Bruto opbrengst:
De rechtbank acht het in voldoende mate aannemelijk geworden dat de verkoopprijs van een hennepstek € 1,75 betreft. Dit brengt de bruto opbrengst op een bedrag van € 18.354,- (10.488 hennepstekken x € 1,75).
Kosten:
Ten aanzien van de gemaakte kosten overweegt de rechtbank het volgende:
  • de rechtbank neemt de in het ontnemingsrapport gehanteerde kostenpost van € 0,25 per hennepstek, bestaande uit variabele en overige kosten, over. Deze kostenpost bedraagt dan in totaal € 2.622,- (10.488 hennepstekken x € 0,25);
  • de kosten die veroordeelde heeft gemaakt aan water en elektriciteit, te weten de door hem vergoede kosten aan respectievelijk Liander N.V. (€ 2.394,40) en NUON
(€ 3.549,97). De verdediging heeft aangetoond dat veroordeelde voornoemde kosten van in totaal € 5.944,37 heeft gemaakt.
Voornoemde bedragen bij elkaar optellend brengen de
totale kostenop een bedrag van
€ 8.566,37.
Van overige kosten waarmee de rechtbank bij de berekening rekening zou moeten houden is de rechtbank niet dan wel onvoldoende gebleken. Bovendien heeft de rechtbank met haar berekening in meer dan voldoende mate uitgangspunten gehanteerd die in het voordeel zijn van veroordeelde.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het (netto) wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op een bedrag van € 9.787,63
(€ 18.354,- minus € 8.566,37).
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat dan ook vast op € 9.787,63.
3.3
Betalingsverplichting
De officier van justitie heeft in zijn berekening van de betalingsverplichting rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft daarom gevorderd de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft echter in de strafzaak reeds in sterke mate rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie hoeft dit niet ook nog eens in de ontnemingszaak tot een korting te leiden en daar zal de rechtbank daarom niet toe overgaan.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, dan ook vast op € 9.787,63.
Voorwaardelijke (getuigen)verzoeken
De verdediging heeft enkele voorwaardelijke getuigenverzoeken gedaan. De ingetreden voorwaarde waarop de verdediging kennelijk doelt is de vaststelling van een betalingsverplichting aan veroordeelde. Die voorwaarde is ingetreden, zodat de rechtbank zich zal uitlaten over die verzoeken.
De Keskin-jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2021:576), waaruit onder meer volgt dat het belang van het horen van belastende getuigen in beginsel moet worden voorondersteld, is in ontnemingszaken alleen van betekenis indien en voor zover het getuigenverzoek is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat veroordeelde zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan (zie het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2021,ECLI:NL:HR:2021:1749). In dit geval zien de getuigenverzoeken uitsluitend op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dan geldt onverminderd dat de rechter bij de beoordeling van een getuigenverzoek mede in zijn oordeel kan betrekken of het betreffende verzoek van de verdediging, in het licht van de door het Openbaan Ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, is voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt waarom het horen van die getuige van belang is voor die beslissing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging die onderbouwing niet gegeven en is volstaan met algemeenheden. De (voorwaardelijke) verzoeken worden dan ook afgewezen.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 9.787,63;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 9.787,63 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 195 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en
N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2022.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 juni 2016, genummerd PLO900-2016063811, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 138. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13.
3.Pagina 101.
4.Pagina 77.
5.Pagina 14.