In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die zich op 26 april 2019 ziekmeldde, ontving eerder een ZW-uitkering, maar deze werd per 16 november 2020 beëindigd. Eiser heeft op 11 januari 2021 opnieuw een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde dat hij zijn eigen arbeid kon verrichten en verleende geen uitkering. Eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden omdat hij niet was gebeld voor een telefonische hoorzitting op 1 april 2021. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat eiser op de afgesproken tijd niet bereikbaar was en dat de hoorplicht niet was geschonden. De rechtbank volgde de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat eiser geschikt was voor zijn eigen arbeid, ondanks zijn klachten van fibromyalgie en stemmingsklachten. De rechtbank oordeelde dat er geen medische argumenten waren om van het primaire oordeel af te wijken en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.