ECLI:NL:RBMNE:2022:2456

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/16/521469 / HA ZA 21-327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet tijdig indienen subsidieaanvraag en schadeberekening fiscaal voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2022 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: [eiseres]) en meerdere gedaagden, waaronder een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: [gedaagde sub 1]). De zaak betreft de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] voor schade die [eiseres] heeft geleden door het niet tijdig indienen van een subsidieaanvraag, wat heeft geleid tot misgelopen fiscaal voordeel. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 december 2021 reeds geoordeeld dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres]. De schade betreft het misgelopen fiscale voordeel dat voortvloeit uit de energie-investeringsaftrek. De rechtbank heeft de hoogte van de energie-investeringsaftrek vastgesteld op € 251.049,29, maar de partijen zijn het niet eens over de hoogte van de fiscale winst waar vanuit moet worden gegaan. [eiseres] stelt dat de fiscale winst € 257.597,- bedraagt, terwijl [gedaagde sub 1] stelt dat dit bedrag € 192.340,- is. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd waarom het hogere bedrag moet worden gehanteerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld op € 26.975,68, rekening houdend met de kosten van deskundigen en proceskosten. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiseres], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de deskundigenkosten en proceskosten toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over deze bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521469 / HA ZA 21-327
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.J. Velthuizen te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J.H. Post te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1 c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 15 december 2021;
  • de akte na tussenvonnis tevens houdende wijziging van eis van [eiseres] met producties 14 en 15;
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1 c.s.]
1.2.
Ten slotte volgt dit vonnis.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 15 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde sub 1 c.s.] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] . De schade waar het om gaat is misgelopen fiscaal voordeel. De rechtbank heeft overwogen dat voor de berekening daarvan twee aspecten van belang zijn, namelijk 1) de hoogte van de energie-investeringsaftrek en 2) de winst van [eiseres] over 2020 aan de hand waarvan het daadwerkelijke fiscale voordeel wordt berekend.
1)
De hoogte van de energie-investeringsaftrek
2.2.
[gedaagde sub 1 c.s.] heeft gesteld dat de deskundige van [onderneming] in haar Rapportage Inventarisatie EIA-voordeel 2020 ten onrechte de investeringskosten van de VRF Airconditioning heeft meegenomen bij de berekening van de energie-investeringsaftrek. De VRF Airconditioning is volgens [gedaagde sub 1 c.s.] namelijk niet opgenomen in het EPA-U rapport en voorwaarde om de kosten in aanmerking te laten komen voor energie-investeringsaftrek is dat het is opgenomen in het EPA-U rapport. Bij akte na tussenvonnis heeft [eiseres] een aanvullende rapportage van ir. [A] van [onderneming] overgelegd waarin wordt gereageerd op de stelling van [gedaagde sub 1 c.s.] Hierin schrijft de deskundige kortgezegd dat een VRF installatie een omkeerbare warmtepomp is, die zowel warmte als kou kan leveren en dat in het EPA-U rapport wel degelijk gesproken wordt over koeling wat geleverd wordt door de omkeerbare warmtepomp. Het is daarnaast gebruikelijk is dat de term “VRF” niet in het EPA-U rapport wordt genoemd, omdat het EPAU rapport een wat globaler advies is over welke maatregelen tot verbetering van het energielabel leiden en het dus geen werktuigbouwkundig ontwerp is. Het principe zoals verwoord in het EPA-U rapport (namelijk een omkeerbare waterpomp) is wel degelijk toegepast en moet dus mee worden genomen in de lijst van investeringen. De investering zoals eerder is opgenomen in de Rapportage Inventarisatie EIA-voordeel 2020 blijft volgens de deskundige dus ongewijzigd.
2.3.
Het is de rechtbank onvoldoende gebleken waarom zij niet zou mogen vertrouwen op de informatie van de deskundige. [gedaagde sub 1 c.s.] betwist wel een en ander, maar zij onderbouwt haar stellingen niet. Dat geldt eveneens voor haar stelling omtrent de investeringskosten van de aanvullende koeling. De rechtbank volgt daarom de berekening zoals is opgesteld door de deskundige. Dit heeft tot gevolg dat wordt uitgegaan van een bedrag van
€ 251.049,29dat [eiseres] als
energie-investeringsaftrekin mindering had kunnen brengen op het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting (fiscale winst) indien de subsidieaanvraag tijdig was gedaan.
2)
De fiscale winst en het misgelopen fiscale voordeel
2.4.
Om een berekening te maken van het misgelopen fiscaal voordeel, is het van belang om de hoogte van de fiscale winst vast te stellen. Aan de hand van de fiscale winst kan namelijk het verschil worden berekend tussen de te betalen vennootschapsbelasting in
situatie A:dat [eiseres] geen gebruik heeft kunnen maken van de energieinvesteringsaftrek en
situatie B:dat [eiseres] wél gebruik had kunnen maken van de energie-investeringsaftrek. Het verschil tussen situatie A en B is namelijk het fiscaal voordeel wat [eiseres] is misgelopen.
2.5.
Partijen twisten over de hoogte van de fiscale winst waar vanuit mag worden gegaan. [eiseres] stelt dat van een bedrag van (€ 192.340,- + € 65.275,- =) € 257.597,- aan fiscale winst moet worden uitgegaan. [gedaagde sub 1 c.s.] stelt dat van een bedrag van € 192.340,- aan fiscale winst moet worden uitgegaan en dat de € 65.257,- er niet bij op mag worden geteld. Dat bedrag ziet namelijk op afschrijving van het bedrijfspand, maar dat mag volgens [gedaagde sub 1 c.s.] niet meer worden afgeschreven omdat de bodemwaarde van het pand al is bereikt. [gedaagde sub 1 c.s.] onderbouwt dit door te verwijzen naar de brief van de accountant van [eiseres] zelf, waarin de accountant schrijft: “fiscaal mag er niet meer worden afgeschreven wegens het bereiken van de bodemwaarde”. Het verhogen van de fiscale winst met dat bedrag is volgens [gedaagde sub 1 c.s.] dus niet toegestaan.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat door [eiseres] onvoldoende is onderbouwd waarom dat bedrag er toch bij op is geteld. De rechtbank kan niet controleren hoe dat fiscaal is gegaan, omdat geen vpb-aangifte is overgelegd (en dus ook niet duidelijk is of de fiscus een en ander heeft gecorrigeerd) waaruit de daadwerkelijke fiscale winst blijkt. De rechtbank zal dus aanhaken bij het bedrag wat tussen partijen niet in geschil is, namelijk een
fiscale winstvan
€ 192.340,-.
2.7.
De fiscale winst minus de energie-investeringsaftrek is het bedrag waarover vennootschapsbelasting dient te worden betaald. Voor fiscale winst tussen de € 0,- en € 200.000,- gold in 2020 een vpb tarief van 16,5%. Uitgaande van bovenstaande bedragen, komt dit neer op de volgende berekening:
Situatie A (zonder aftrek)
Situatie B (met aftrek)
Fiscale winst:
€ 192.340,-
€ 192.340,-
Energie-investeringsaftrek:
- € 0,-
- € 251.049,29
Fiscale winst na aftrek:
€ 192.340,-
€ 0,-
Te betalen vpb
(tarief
16,5%)
€ 31.736,10
€ 0,-
2.8.
Het
fiscaal voordeelwat [eiseres] is misgelopen is dus het verschil tussen situatie A en situatie B in de te betalen vpb belasting en bedraagt dus (€ 31.736,10 - € 0,- =)
€ 31.736,10.Tussen partijen staat vast dat van dat bedrag nog 15% moet worden afgetrokken als zijnde het honorarium dat aan [gedaagde sub 1 c.s.] verschuldigd was geweest als de subsidieaanvraag wel tijdig was gedaan. De schade waar [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk jegens [eiseres] voor aansprakelijk is komt dus neer op een bedrag van
(€ 31.736,10 - € 4.760,42 (15%) =) €
26.975,68.
Kosten deskundigen
2.9.
[eiseres] maakt verder op grond van artikel 6:92 lid 2 sub b BW aanspraak op vergoeding van de deskundigenkosten voor het opstellen van de Rapportage Inventarisatie EIA-voordeel 2020 en het aanvullend rapport. De kosten zijn respectievelijk € 1.750,- en € 250,-. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt en de hoogte van de kosten zijn ook redelijk. De gevorderde bedragen evenals de niet-weersproken wettelijke rente daarover zullen worden toegewezen zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.10.
[eiseres] vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.168,13. De rechtbank oordeelt als volgt. Het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten is niet van toepassing op een vordering uit hoofde van schadevergoeding. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, zal daarom moeten worden beantwoord aan de hand van de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk 2 en bijgesteld in het Rapport BGK-Integraal (zie met name het kopje "2.2.2.Buitengerechtelijke handelingen" op pagina 18-20 van dit laatste rapport). Die eisen houden in dat [eiseres] niet alleen dient te stellen en te specificeren dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat deze kosten zien op andere werkzaamheden dan die waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] in dit verband onvoldoende gesteld. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
2.11.
Omdat [eiseres] deze procedure heeft moeten voeren om haar schade vergoed te krijgen, zal [gedaagde sub 1 c.s.] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • kosten dagvaarding € 115,47
  • griffierecht € 2.076,-
  • salaris advocaat
Totaal: € 3.993,97
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen redelijke termijn. De nakosten zullen worden begroot op de manier zoals in de beslissing is weergegeven.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van een
schadevergoedingvan
€ 26.975,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 1.750,-aan
deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, en betaling van een bedrag van
€ 250,-aan
deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk in de
proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op
€ 3.993,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1 c.s.] hoofdelijk in de
nakosten, begroot op
€ 163,00aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Reaal niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van
€ 85,00aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken
op 22 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HW (5330)