ECLI:NL:RBMNE:2022:2408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
C/16/539212 / KG ZA 22-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing beslag en staking executie in echtscheidingszaak met betrekking tot woningverdeling

In deze zaak, die op 22 juni 2022 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, heeft de voorzieningenrechter verzocht om het beslag dat door de vrouw op zijn bankrekeningen is gelegd op te heffen en de executie van een eerder vonnis te staken. De vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, heeft op haar beurt vorderingen ingesteld met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor beide partijen. De man heeft in zijn vorderingen onder andere gevraagd om de opheffing van het beslag dat op 6 april 2022 door de vrouw is gelegd, en om de executie van het vonnis van 20 januari 2021 te staken. De vrouw heeft in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter de wijze van verdeling van de woning zou gelasten en dat de man zou meewerken aan de verkoop van de woning.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de man tot opheffing van het beslag wordt afgewezen, omdat het beslag inmiddels is opgeheven. De vordering tot staking van de executie van het vonnis van 20 januari 2021 is gedeeltelijk toegewezen, voor zover het betreft het beslag dat op 2 mei 2022 is gelegd. De voorzieningenrechter heeft de vrouw gemachtigd om namens de man de verkoop van de woning te regelen, omdat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is de woning over te nemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitvoering van de beslissing niet wordt opgeschort door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/539212 / KG ZA 22-189
Vonnis in kort geding van 22 juni 2022
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat mr. J. van Andel,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 20 mei 2022 met producties;
  • de conclusie van antwoord en een eis in reconventie met producties, ontvangen op 31 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) vond plaats op 1 juni 2022. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Op de zitting heeft de advocaat van de man de originele dagvaarding en een pleitnota overgelegd. De pleitnota heeft hij voorgedragen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [2016] is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op [2016] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [A] , geboren op [2012] in [geboorteplaats] . [A (voornaam)] staat ingeschreven op het adres van de man. Hij is eenmaal per week op woensdag en eenmaal per twee weken een weekend bij de vrouw.
2.3.
In de echtscheidingsbeschikking is - voor zover relevant voor dit vonnis - bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en, indien zij binnen 14 dagen na de inschrijving van de beschikking geen overeenstemming over de keuze van een notaris hebben bereikt, de werkzaamheden van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zullen worden verricht voor mr. [B] , notaris in [plaats 1] .
2.4.
In een procedure tussen partijen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank in het vonnis van 20 januari 2021 - voor zover relevant voor dit vonnis - het volgende beslist:
“De rechtbank:
3.1.
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast als volgt:
3.1.1.
De echtelijke woning moet worden verkocht.
a. Als partijen het niet eens worden over de keuze van een (andere) makelaar, moeten zij binnen een maand na het wijzen van dit vonnis aan [makelaarskantoor 1] in [plaats 2] opdracht geven om de woning te verkopen. Zij moeten in samenspraak met de makelaar de vraag- en laatprijs vaststellen. Bij onenigheid is het advies van de makelaar bindend voor partijen.
b. Uit de opbrengst van de woning moet de hypotheek moet worden afgelost. Partijen krijgen ieder de helft van de over- of onderwaarde.
3.1.2.
Als [de man] niet meewerkt aan het onder 3.1.1. bepaalde verbeurt hij een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, of deel daarvan, waarop hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,-.
(…)
3.2.
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] te betalen € 12.000,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;”
2.5.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 januari 2021. Ook heeft hij een provisionele eis ingediend waarin hij vordert dat het Gerechtshof partijen gelast te verschijnen om verder te praten/onderhandelen over de over en weer gedane tekstvoorstellen terzake van het bedrag van € 110.500,- en na gerechtelijke bemiddeling door het hof te geraken tot overeenstemming, zodat partijen kunnen overgaan tot ondertekening en van het convenant en afwikkeling daarvan. Op 26 augustus 2022 staat een zitting bij het gerechtshof gepland. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden of tijdens deze zitting alleen het door de man gevorderde incident wordt behandeld, of ook de bodemzaak.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • opheft het door de vrouw ten laste van de man op 6 april 2022 gelegde derdenbeslag onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A., gevestigd te ( [postcode] ) [plaats 3] aan de [adres 1] , althans dat beslag beperkt tot € 12.000,-, en de vrouw veroordeelt het meer door haar geïncasseerde aan de man terug te betalen;
  • de vrouw beveelt de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 januari 2021 te staken en gestaakt te houden totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem in het door de man ingestelde hoger beroep, met kenmerk 200.300.021/01, beslist zal hebben en deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen;
  • de vrouw verbiedt verdere executiemaatregelen terzake de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 20 januari 2021 te nemen totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem beslist zal hebben in het door de man ingestelde hoger beroep en deze beslissing kracht van gewijsde zal hebben gekregen;
  • de vrouw gelast met de man verder te onderhandelen c.q. praten om alsnog tot een c.q. de overeenkomst te komen en gedurende het dooronderhandelen de vrouw verbiedt met een derde te onderhandelen of te contracteren danwel de vrouw verbiedt opdracht aan een derde te geven de woning in [plaats 2] in de verkoop te nemen/doen c.q. zelf de woning in de verkoop te doen;
  • alles op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw nalatig blijft aan het hiervoor gevorderde te voldoen, zulks tot een maximum van € 200.000,-;
  • de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.
De man vraagt in reconventie de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar de vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw wil dat de vorderingen van de man in conventie worden afgewezen. In reconventie vordert zij dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1. de wijze van verdeling van de woning te [plaats 2] aan de [adres 2] gelast en wel als volgt:
a. de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen binnen een week ná dagtekening van dit vonnis gezamenlijk een schriftelijke verkoopopdracht zullen geven aan makelaardij [makelaarskantoor 1] te [plaats 2] of aan [makelaarskantoor 2] te [plaats 2] , waarbij partijen, als er geen onderlinge overeenstemming is, het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren;
b. bepaalt dat als de man zijn medewerking weigert aan het geven van een opdracht tot verkoopbemiddeling aan de makelaar, de vrouw gemachtigd is om mede namens de man de opdracht tot verkoopbemiddeling aan de makelaar te verstrekken;
c. veroordeelt de man om:
- binnen een week na een daartoe strekkend advies van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het ondertekenen van een door de makelaar geadviseerde overeenkomst met een koper;
- op eerste verzoek te verschijnen op een door de koper aangewezen notaris te bepalen datum en tijdstip voor de overdracht van de woning en de ondertekening van de leveringsakte;
d. bepaalt dat de vrouw gemachtigd is om mede namens de man de hiervoor onder c. bedoelde koopovereenkomst en/of leveringsakte te ondertekenen indien de man zijn medewerking niet verleent;
e. veroordeelt de man om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis, of zoveel eerder als partijen een opdracht tot verkoopbemiddeling aan een makelaar hebben verstrekt onvoorwaardelijk mee te werken aan een spoedige verkoop van de woning door:
- alle benodigde sleutels te overhandigen aan de makelaar die nodig zijn om toegang tot de woning en al hetgeen daartoe behoort te verkrijgen;
- zijn medewerking te verlenen aan het maken van de voor de verkoop benodigde foto’s van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen op de gebruikelijke verkoopsites, veilingsites en verkoopkrantjes;
- te dulden dat de makelaar meerdere verkoopborden aan de woning plaatst;
- de makelaar al dan niet samen met potentiële kopers toegang te verschaffen tot de woning waarbij het bezoek van de makelaar minimaal 24 uur van tevoren per e-mail, per brief of telefonisch door de vrouw of door de makelaar is aangekondigd aan de man;
- ervoor zorg te dragen dat de woning representatief is voor bezichtiging (ter beoordeling van de makelaar);
- de bezichtiging een positief te laten verlopen (een en ander ter beoordeling van de makelaar);
- de in verband met de verkoopopdracht door de makelaar verstrekte aanwijzingen op te volgen;
f. bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per handeling, maar dan wel per dag of gedeelte van de dag dat de man nalaat zijn medewerking te verlenen aan het bepaalde hiervoor onder e. dan wel in strijd handelt met het bepaalde hiervoor onder e., zulks tot een maximum van € 150.000,-;
2. bepaalt dat de kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning voor rekening zullen zijn van beide partijen ieder voor de helft, waaronder (maar niet uitsluitend) de makelaarskosten en de eventuele notariskosten met veroordeling van de man om de helft van deze kosten aan de vrouw te betalen voor zover de vrouw deze kosten aantoonbaar heeft voorgeschoten/zal voorschieten, in welk geval deze kosten dienen te worden verrekend met het de man toekomende deel van de overwaarde;
3. bepaalt dat aan ieder der partijen de helft van de netto verkoopopbrengst (bestaande uit verkoopsom minus de hypotheekschuld) toekomt;
4. bepaalt dat zodra de woning aan een derde is verkocht als genoemd onder I., partijen de verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van de hypothecaire geldlening(en) en makelaars- en notariskosten, bij helfte zullen verdelen;
5. één en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat de man nalaat aan die veroordeling te voldoen tot een maximum van € 150.000,-;
6. de man veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal hierna per onderwerp van de vorderingen de beslissing noemen en uitleggen waarom hij die beslissing neemt.
Spoedeisend belang
4.2.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in de bodemprocedure niet kan afwachten. Degene die een tegenvordering instelt, moet ook een spoedeisend belang hebben. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van partijen in conventie en in reconventie voldoende vast is komen te staan.
In conventie
4.3.
De voorzieningenrechter zal in het hierna volgende de volgorde van de door de man ingestelde vorderingen aanhouden.
Opheffen beslag
4.4.
De man heeft opheffing gevorderd van het op 6 april 2022 gelegde derdenbeslag. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen.
4.5.
De vrouw heeft in de afgelopen maanden twee keer beslag gelegd uit hoofde van het vonnis van 20 januari 2021. Op 6 april 2022 heeft zij beslag gelegd op de bankrekeningen van de man bij de Rabobank, omdat de man het in het vonnis van 20 januari 2021 genoemde bedrag van € 12.000,- niet aan haar had betaald. Op 2 mei 2022 heeft zij opnieuw beslag gelegd op bankrekeningen van de man, nu vanwege de verbeurde dwangsommen omdat de man niet heeft meegewerkt met de verkoop van de woning.
4.6.
De man heeft in de dagvaarding gevorderd het beslag
van 6 april 2022op te heffen. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat dit beslag inmiddels is afgewikkeld doordat de bank heeft uitgekeerd. Daarmee is tot zover aan de executie een eind gekomen, zodat er geen sprake meer is van een beslag. Dat maakt opheffen van dit beslag feitelijk onmogelijk.
4.7.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van de man verklaard dat hij opheffing vraagt van álle beslagen die uit hoofde van het vonnis van 20 januari 2021 zijn gelegd, dus ook van het beslag dat op 2 mei 2022 is gelegd. Hij vordert namelijk staking van de executie van het vonnis van 20 januari 2021 en daaronder valt het beslag van 2 mei 2022. De voorzieningenrechter zal hierna bij de beoordeling van de vordering tot het staken van de executie van het vonnis ingaan op het beslag wat op 2 mei 2022 is gelegd.
Staking executie en verbod tot het treffen van verdere executiemaatregelen
4.8.
De voorzieningenrechter zal de vordering tot het staken van de executie gedeeltelijk toewijzen, voor zover het ziet op het beslag dat op 2 mei 2022 gelegd is vanwege de vermeende verbeurde dwangsommen. Voor het overige worden deze vorderingen afgewezen.
Beslag van 2 mei 2022
4.9.
Zoals hiervoor is gebleken, heeft de vrouw op 2 mei 2022 beslag gelegd vanwege verbeurde dwangsommen. De man stelt dat de dwangsommen zijn verjaard. De voorzieningenrechter is het daarmee eens.
De vrouw heeft het vonnis van 20 januari 2021 reeds op 3 februari 2021 aan de man laten betekenen. Zij heeft de man toen bevolen mee te werken aan verkoop van de woning in [plaats 2] binnen een maand na betekening, bij gebreke waarvan hij dwangsommen moet betalen van maximaal € 25.000,-. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in de periode daarna niet heeft meegewerkt aan verkoop van de woning en dat de dwangsommen daardoor zijn verbeurd (opeisbaar) geworden. Artikel 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is. Het staat vast dat de vrouw de dwangsommen niet binnen zes maanden heeft geïnd. Dat betekent dat de vordering is verjaard. De vrouw heeft echter op 31 maart 2022 het vonnis van 20 januari 2021 opnieuw laten betekenen. Aangezien de man liet weten geen uitvoering te geven aan de verplichting tot medewerking met de verkoop, heeft de deurwaarder de man aangezegd dat hij binnen twee dagen na betekening de verbeurde dwangsommen van € 25.000,- diende te voldoen. Betaling bleef echter uit, waarna de vrouw beslag heeft gelegd op de bankrekeningen van de man bij de Rabobank terzake van de verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dwangsommen maar één keer kunnen worden verbeurd, en verwijst in dit kader naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2016 [1] . Het is niet mogelijk dat na het verbeuren van het maximum en het verjaren van de vordering tot het incasseren daarvan door betekening van de uitspraak opnieuw dwangsommen verbeurd kunnen worden. De voorzieningenrechter zal daarom de vrouw bevelen de executie van het vonnis van 20 januari 2021 te staken voor zover het ziet op het beslag vanwege de verbeurde dwangsommen.
De woning
4.10.
In het vonnis van 20 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de woning moet worden verkocht. De man vraagt ook de executie van het vonnis te staken ten aanzien van deze beslissing.
4.11.
De man stelt - kort gezegd - dat sprake is van misslagen in het vonnis van 20 januari 2021. Bovendien is volgens de man inmiddels een overeenkomst tot stand gekomen, waarbij partijen wat anders zijn overeengekomen dan in het vonnis van 20 januari 2021 is beslist. Partijen hebben in de periode na het vonnis een vaststellingsovereenkomst (convenant) gesloten, waarbij is afgesproken dat hij de woning zal overnemen. Weliswaar is het convenant niet ondertekend, maar er is sprake van een rompovereenkomst want partijen hebben over de essentiële onderwerpen overeenstemming bereikt. Gedurende zeven maanden zijn meerdere conceptconvenanten uitgewisseld. Zij zijn het over één onderwerp niet eens geworden, namelijk de bepaling over een schuld van de vader van de man waarvoor de man hoofdelijk aansprakelijk is (punt 3.10.4. van het conceptconvenant van 3 januari 2022). Er was geen discussie meer over het bedrag wat de vrouw zou ontvangen na het overnemen van de woning door hem, partijen hadden overeenstemming bereikt over het bedrag van € 37.500,-. Dat bedrag is door de vrouw zelf voorgesteld. Verder stelt de man dat het de vrouw niet meer vrijstond de onderhandelingen af te breken. Zij moet haar gedrag mede door zijn gerechtvaardigde belangen laten bepalen. Partijen schoven steeds verder naar elkaar toe en dat heeft bijgedragen aan het vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen. Als de man de woning nu moet verkopen ontstaat er een noodtoestand, want dan komt hij met [A (voornaam)] op straat te staan.
4.12.
De vrouw voert verweer. Zij heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van misslagen in het vonnis. Verder is er volgens haar geen overeenkomst tot stand gekomen. De man bood onvoldoende garanties wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schuld van zijn vader. Ook heeft zij geen financiële zekerheid van de man verkregen dat de ING haar zou ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek van de woning. Partijen moeten zich in de precontractuele fase gedragen volgens de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat betekent dat zij hun mede moeten laten bepalen door elkaars gerechtvaardigde belangen. De vrouw wil namelijk een bedrag uit de overwaarde ontvangen, ontslagen worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening die is verbonden aan de woning, en een waarborg voor de aansprakelijkheid uit hoofde van de lening van de vader van de man. Het vonnis van 20 januari 2021 moet daarom worden nagekomen.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het onderhavige geschil is een executiegeschil in de zin van artikel 438 lid 2 Rv. Bij de beoordeling van de vordering tot schorsing van de executie staat voorop dat een executiegeschil geen verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen het oordeel van de rechter in de hoofdzaak. Het vonnis van 20 januari 2021 is gemotiveerd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft namelijk in het vonnis overwogen:
“2.16. Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [de man] heeft verzocht dat niet te doen maar de rechtbank ziet daar geen reden voor. De verkoop van het huis moet nu zo snel mogelijk plaatsvinden.”
In navolging van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 moet de eiser(es) daarom, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Misslagen?
4.14.
Ten aanzien van de kennelijke misslagen is de voorzieningenrechter van oordeel dat daarvan onvoldoende is gebleken. Het is duidelijk dat de man het niet eens is met de inhoud van het vonnis van 20 januari 2021. Daar moet in hoger beroep over geoordeeld worden. Bovendien constateert de voorzieningenrechter dat een aantal ‘misslagen’ die de man stelt betrekking hebben op een tussenvonnis van 15 mei 2020. Dat vonnis zit niet bij de processtukken en de voorzieningenrechter heeft er dan ook geen kennis van kunnen nemen.
Na de beslissing opgekomen feiten
4.15.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat niet voldaan is aan de eis dat sprake is van feiten en omstandigheden die bij het nemen van de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. De stelling van de man is namelijk dat na het vonnis een overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat het de vrouw niet meer vrij stond de onderhandelingen te staken. Anders dan de man is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gebleken is dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). In artikel 6:225 lid 2 BW staat:
“Wijkt een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod daarvan slechts op ondergeschikte punten af, dan geldt dit antwoord als aanvaarding en komt de overeenkomst overeenkomstig deze aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen.”
4.16.
Onder ondergeschikte punten zoals in de wet bedoeld kan men verstaan punten waarvan men (vanwege het geringe belang) redelijkerwijs mag veronderstellen dat de wederpartij daartegen geen bezwaar zal hebben. Daar is geen sprake van. De man heeft het artikel over de hypotheekschuld van de vader van de man zelf ook niet behandeld als een ondergeschikt punt. Hij heeft het voorstel van de vrouw op dit punt uitdrukkelijk van de hand gewezen. Hij heeft ter zitting gezegd dat hij niet met het voorstel van de vrouw kan instemmen omdat hij dan het risico loopt dat hij twee keer een bedrag van € 110.500,- moet betalen. Daarnaast bestaat volgens de man het risico dat de ING de door de vrouw voorgestelde bepaling niet acceptabel acht en alsnog zal weigeren de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid van de woning in [plaats 2] . De vrouw heeft daarentegen gesteld dat zij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de man zijn toezeggingen met betrekking tot de hypotheekschuld van zijn vader zal nakomen. Daarom wil zij dat er een boete op nakoming wordt gesteld. Als de man zijn toezeggingen wel nakomt, heeft hij geen last van deze boete, omdat hij hem dan niet verbeurt. Ter zitting is duidelijk geworden dat beide partijen zeer principieel zijn in hun standpunten op dit onderdeel. Het is de voorzieningenrechter daarom duidelijk geworden dat het voor partijen niet gaat om een ondergeschikt punt zoals bedoeld in artikel 6:225 lid 2 BW.
4.17.
De voorzieningenrechter volgt de man verder niet in zijn stelling dat de vrouw in elk geval gehouden is aan de onderdelen van het convenant waarover volgens hem wel overeenstemming bestaat. Naar de vrouw heeft aangevoerd ging het haar namelijk om een ‘totaalplaatje’ waarover overeenstemming moest ontstaan. Die volledige overeenstemming is er niet gekomen. Volgens haar kan de man daarom niet naar believen een aantal onderdelen uit de concepten halen en stellen dat de vrouw daaraan gebonden is. De voorzieningenrechter is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat het in een geval als het onderhavige, waarin partijen over verschillende onderdelen trachten met elkaar tot overeenstemming te komen, in de rede ligt dat partijen over en weer water bij de wijn doen in een poging om er uit te komen. Dat leidt dat tot een totaalafspraak, waarvan de onderdelen onderling met elkaar verbonden zijn. Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat partijen elkaar niet aan die onderdelen kunnen houden, zolang die totale overeenstemming niet tot stand is gekomen. Anders gezegd: de bereikte deelovereenstemmingen komen tot stand onder de voorwaarde van volledige overeenstemming. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het feit dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn getreden en het op onderdelen (voorlopig) eens zijn geworden niet kan rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van 20 januari 2021 wordt afgeweken. Er is namelijk uiteindelijk geen overeenstemming tot stand gekomen. Bovendien ging het – zoals hiervoor al is overwogen – voor partijen kennelijk niet om een ondergeschikt punt.
Belangenafweging
4.18.
De man heeft daarnaast nog argumenten aangevoerd in het kader van een belangenafweging. Zoals hiervoor onder 4.13 is overwogen is er echter – naast hetgeen hiervoor al is overwogen – voor een belangenafweging geen plaats in een kort geding als dit. De rechtbank heeft in het vonnis van 20 januari 2021 namelijk gemotiveerd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Conclusie.
4.19.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot staking van de executie (voor zover dit ziet op de verkoop van het huis) wordt afgewezen. Ook de vordering tot staking van de executie tot verhaal van het bedrag van € 12.000,- zal worden afgewezen. Zoals de voorzieningenrechter hiervoor al heeft overwogen is die executie namelijk al tot een einde gekomen. Zoals onder 4.9 is overwogen zal de vordering tot staking van de executie met betrekking tot de dwangsommen worden toegewezen.
Gebod tot verder onderhandelen danwel verbod over te gaan tot verkoop woning
4.20.
De voorzieningenrechter zal deze vordering, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.16 en 4.17, afwijzen.
In reconventie
4.21.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het vonnis van 20 januari 2021 een verdeling is gelast. Daarbij is bepaald dat de woning moet worden verkocht. De voorzieningenrechter beschouwt de vorderingen van de vrouw als vorderingen tot nadere uitwerking hiervan.
4.22.
De man stelt nog steeds dat hij in staat is de woning over te nemen, en hij dit voldoende heeft aangetoond. De ING heeft volgens de man laten weten dat zij op basis van de cijfers over 2020 een hypotheek willen geven. De man stelt dat de cijfers van 2021 nog beter zijn. De ING heeft echter een getekend convenant nodig. Dat is er niet.
De vrouw vindt dat de man niet heeft aangetoond dat hij in staat is de woning over te nemen. Er is geen offerte van de ING waaruit blijkt dat de bank bereid is een hypotheek te verstrekken. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat de man financieel in staat is de woning over te nemen. Uit geen enkel stuk blijkt dat de man in staat zou zijn om huidige hypotheek geherfinancierd te krijgen en daarnaast ook nog enig bedrag aan vrouw kan voldoen.
4.23.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man tot op heden onvoldoende heeft aangetoond dat hij is staat is de woning over te nemen. Gelet hierop, en op het feit dat er een vonnis ligt waarin als wijze van verdeling is gelast dat de woning moet worden verkocht, zal de voorzieningenrechter de vrouw machtigen om de hierna in het dictum opgenomen rechtshandelingen namens de man te verrichten op grond van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals hierna vermeld. De man moet zijn medewerking verlenen aan verkoop van de woning, en anders komt dit vonnis in de plaats van de medewerking van de man op bepaalde punten (zoals het tekenen van de verkoopakte en de leveringsakte). De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar het dictum van dit vonnis.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen onder 1a en 3 afwijzen, omdat daarover al in het vonnis van 20 januari 2021 is beslist. Vordering 4 wordt afgewezen omdat het niets toevoegt.
In conventie en in reconventie
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.24.
Partijen hebben over en weer gevorderd de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat wil zeggen dat de beslissing moet worden uitgevoerd, ook al wordt er hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter acht het niet wenselijk als de uitvoering van de beslissing wordt opgeschort vanwege het instellen van een rechtsmiddel. De voorzieningenrechter zal de beslissing daarom voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
4.25.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten tussen partijen compenseren. Dat betekent dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen. Dit is gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
Ten slotte4.26. Het staat partijen vrij om in afwijking van het bepaalde in dit vonnis een andere oplossing te vinden, waarbij de man het huis kan overnemen. Daarvoor zal het wel nodig zijn dat partijen overeenstemming bereiken over de voorwaarden waaronder dit dan zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging hiertoe met elkaar in overleg te treden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
schorst de executie van het vonnis van 20 januari 2021 ten aanzien van het op 2 mei 2022 gelegde beslag op de bankrekeningen van de man bij de Rabobank vanwege verbeurde dwangsommen;
5.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het anders of meer gevorderde af;
in reconventie
5.4.
machtigt de vrouw mede namens de man de opdracht tot verkoopbemiddeling aan de makelaar te verstrekken als de man zijn medewerking weigert aan het geven van een opdracht tot verkoopbemiddeling aan de makelaar;
5.5.
veroordeelt de man om:
o binnen een week na een daartoe strekkend advies van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het ondertekenen van een door de makelaar geadviseerde overeenkomst met een koper;
o op eerste verzoek te verschijnen op een door de koper aangewezen notaris te bepalen datum en tijdstip voor de overdracht van de woning en de ondertekening van de leveringsakte;
5.6.
machtigt de vrouw om mede namens de man de hiervoor bedoelde koopovereenkomst en/of leveringsakte te ondertekenen indien de man zijn medewerking aan de onder 5.5 opgenomen veroordeling niet verleent;
5.7.
veroordeelt de man binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis, of zoveel eerder als partijen een opdracht tot verkoopbemiddeling aan een makelaar hebben verstrekt, onvoorwaardelijk mee te werken aan een spoedige verkoop van de woning door:
  • alle benodigde sleutels te overhandigen aan de makelaar die nodig zijn om toegang tot de woning en al hetgeen daartoe behoort te verkrijgen;
  • zijn medewerking te verlenen aan het maken van de voor de verkoop benodigde foto’s van het in- en exterieur van de woning teneinde deze op de gebruikelijke wijze te plaatsen op de gebruikelijke verkoopsites, veilingsites en verkoopkrantjes;
  • te dulden dat de makelaar meerdere verkoopborden aan de woning plaatst;
  • de makelaar al dan niet samen met potentiële kopers toegang te verschaffen tot de woning waarbij het bezoek van de makelaar minimaal 24 uur van tevoren per e-mail, per brief of telefonisch door de vrouw of door de makelaar is aangekondigd aan de man;
  • ervoor zorg te dragen dat de woning representatief is voor bezichtiging (ter beoordeling van de makelaar);
  • de bezichtiging een positief te laten verlopen (een en ander ter beoordeling van de makelaar);
  • de in verband met de verkoopopdracht door de makelaar verstrekte aanwijzingen op te volgen;
onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per handeling, dan wel per dag of gedeelte van de dag, dat de man nalaat zijn medewerking te verlenen aan het hiervoor bepaalde, dan wel in strijd handelt met het bepaalde hiervoor, tot een maximum van
€ 50.000,- is bereikt;
5.8.
bepaalt dat de kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning voor rekening zullen zijn van beide partijen ieder voor de helft, waaronder (maar niet uitsluitend) de makelaarskosten en de eventuele notariskosten, en veroordeelt de man de helft van deze kosten aan de vrouw te betalen voor zover de vrouw deze kosten aantoonbaar heeft voorgeschoten/zal voorschieten, in welk geval deze kosten dienen te worden verrekend met het de man toekomende deel van de overwaarde;
5.9.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het anders of meer gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.11.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.