ECLI:NL:RBMNE:2022:2407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
UTR 20/4038
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een loonsanctie. De werkneemster, die als Sales Operation Consultant werkte, viel op 30 mei 2018 ziek uit. Na de wettelijke wachttijd van twee jaar vroeg zij op 27 februari 2020 een uitkering aan op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv oordeelde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en verlengde de loondoorbetalingsverplichting tot 26 mei 2021. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie. Eiseres ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 17 maart 2022 werd duidelijk dat de werkgever onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden van de werkneemster in het eerste spoor. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de arbeidsdeskundige van de werkgever tekortschoten en dat er geen inzicht was gegeven in de functieniveaus en werkbelasting. De rechtbank concludeerde dat de werkgever in redelijkheid meer inspanningen had moeten verrichten om de werkneemster te re-integreren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de loonsanctie, waarbij werd opgemerkt dat de werkgever geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4038

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: M. Slot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [werkneemster] (de werkneemster).

Inleiding

1. De werkneemster werkte 28 uur per week als Sales Operation Consultant bij eiseres
toen zij op 30 mei 2018 ziek uitviel. Tijdens het ziekteverzuim heeft eiseres het loon van de werkneemster gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar doorbetaald.
2. Na afloop van de wachttijd heeft de werkneemster op 27 februari 2020 bij verweerder
een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder de re-integratie inspanningen van eiseres beoordeeld. Volgens verweerder heeft eiseres te weinig gedaan om de werkneemster te re-integreren. Daarom heeft verweerder het besluit van 7 mei 2020 genomen, waarin hij de periode waarin eiseres aan de werkneemster loon moet betalen heeft verlengd tot 26 mei 2021. Die verlenging wordt ook wel loonsanctie genoemd.
3. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 september 2020 (het
bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan de
werkgever toe te zenden, heeft de rechtbank medische stukken naar de door de werkgeefster (eiseres) ingeschakelde gemachtigde gestuurd. [1] Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.
5. De rechtbank heeft de zaak op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres was
haar gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft de rechtbank op 15 maart 2022 laten weten dat er wegens ziekte geen vertegenwoordiging kon plaatsvinden. De werkneemster heeft laten weten dat zij de zitting niet zal bijwonen.

Overwegingen

Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat eiseres
onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herplaatsingsmogelijkheden in het eerste spoor. De rapportages van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] van eiseres bevatten slechts een opsomming die geen inzicht biedt in eventuele arbeidsmogelijkheden. Er is maar een beperkt deel van de functies aan een quickscan onderworpen en er is niet onderzocht of carving van functies tot de mogelijkheden behoorde. Daarnaast mist verweerder de onderbouwing voor het vroegtijdig omschakelen naar het tweede spoor. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapporten van respectievelijk de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige van 17 september 2020 en 7 mei 2020.
Het geschil
7. Partijen zijn het er over eens dat de werkneemster op het moment van de beoordeling
van de re‑integratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de Beleidsregels).
8. Het belastbaarheidsprofiel en de conclusie dat de eigen functie niet passend (te maken)
is, worden door de arbeidsdeskundigen van verweerder onderschreven. Verweerder vindt echter dat eiseres de mogelijkheden tot het verrichten van passende functies in het eerste spoor onvoldoende heeft onderzocht.
9. De zaak draait dus om de vraag of eiseres, door de re-integratie-inspanningen over de
periode mei 2019 tot januari 2020 [2] te beperken tot het tweede spoor, zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
De beoordeling door de rechtbank
10. Tijdens de zitting heeft eiseres benadrukt dat zij echt werk heeft gemaakt van de re-
integratie van de werkneemster en daarin ook het nodige heeft geïnvesteerd. De rechtbank constateert dat dit ook uit het dossier blijkt. Toch is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in redelijkheid meer van eiseres verwacht mocht worden. De rechtbank zal dat hieronder uitleggen.
Toepasselijk recht
11. Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
12. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het
UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
13. In de Beleidsregels heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de
beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [3]
14. De Beleidsregels vormen als uitwerking en invulling van de artikelen 25 en 65 van de
Wet WIA het beoordelingskader voor de vraag of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht [4] . Daarnaast is van belang de Werkwijzer Poortwachter waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
15. In de hiervoor genoemde Beleidsregels en de Werkwijzer Poortwachter staat dat een
onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in het eerste spoor in ieder geval bestaat uit een inventarisatie van:
1. Alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer.
2. Een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies, op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij ook rekening houdend met zijn bekwaamheden.
Zo nodig zal nog op taakniveau onderzocht moeten worden of dit mogelijkheden biedt voor re-integratie.
De rapportages van de arbeidsdeskundige van eiseres
16. Eiseres voert aan dat nergens uit blijkt dat de werkgever álle functies onder het niveau
van de werkneemster moet inventariseren en niet alleen tot één niveau lager. Zij is verder van mening dat er wél inzicht is gegeven in de arbeidsmogelijkheden en dat ook een totaalbeeld is gemaakt van aanwezige functies met een oordeel of deze te belastend zijn op één of meerdere onderdelen.
17. In de rapportage van 28 mei 2019 noemt arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] bij zijn beoordeling
van ander passend werk binnen het bedrijf een aantal (eventuele vergelijkbare) functies waarvan het opleidingsniveau of de opleidingsrichting te veel afwijkt van het opleidingsniveau dan wel de opleidingsrichting van de werkneemster (en waarvan niet gesteld kan worden dat de werkneemster binnen een redelijke termijn alsnog aan de opleidingseisen zou kunnen voldoen). Daarnaast noemt hij een aantal (eventuele vergelijkbare) functies die een belasting kennen die de belastbaarheid van de werkneemster op één of meerdere onderdelen overschrijdt. Beide categorieën functies zijn daarom niet passend voor de werkneemster. Als derde categorie functies waarvoor de werkneemster niet in aanmerking komt, noemt [arbeidsdeskundige] de functies bij de beveiliging, receptie, catering en schoonmaak, omdat die zijn uitbesteed.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat de
arbeidsdeskundige rapportages van de kant van eiseres tekortschieten. Terecht wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportage van 17 september 2020 (p. 4) er op dat de arbeidsdeskundige ([arbeidsdeskundige]) van de arbodienst in zijn rapportage van 28 mei 2019 niet alle functies onder het niveau van de werkneemster heeft geïnventariseerd, terwijl dat volgens de rechtbank wel had gemoeten. Daarnaast volgt de rechtbank de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de opsomming van functienamen geen inzicht biedt in de functieniveaus en in de bij de functies horende werkbelasting. Ook is niet controleerbaar of die functies passend zijn, zoals [arbeidsdeskundige] stelt. Gelet op het opleidingsniveau van de werkneemster en de verschillende werkzaamheden/functies die zij vanaf 2005 binnen [eiseres] heeft verricht, is het juist van meer belang om een goed inzicht te krijgen in de genoemde functies en de daarbij behorende taken en belasting. Dat inzicht ontbreekt nu alleen maar kan worden afgegaan op de niet onderbouwde conclusie van [arbeidsdeskundige]. Deze beroepsgronden slagen dus niet.
Re-integratie-inspanningen (eerste en/of tweede spoor)
19. Eiseres voert aan dat met de werkneemster voortdurend is gekeken naar passende
mogelijkheden. Keer op keer was de conclusie echter dat er geen formatieplaatsen en/of vacatures binnen de organisatie waren. Dat onvoldoende aandacht is besteed aan ‘jobcarving’ bestrijdt eiseres, omdat er steeds samen en in overleg met de werkneemster kleine stapjes binnen haar belastbaarheid zijn gezet. Eiseres vindt dat zij, mede gelet op de twee arbeidskundige rapporten van haar kant, meer dan voldoende aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.
20. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] van 28 mei 2019 blijkt dat zowel de
werkgeefster (eiseres) als de werkneemster op dat moment van mening zijn dat er bij [eiseres] (nagenoeg) geen passende functies zijn voor de werkneemster als rekening moet worden gehouden met haar belastbaarheid. [5] Omdat de werkneemster al langere tijd geleden is uitgevallen en onvoldoende zekerheid kan worden gegeven dat de werkneemster de komende periode in staat zal zijn binnen de organisatie van eiseres een bevredigend re-integratieresultaat te bereiken, adviseert [arbeidsdeskundige] tevens een extern gericht re-integratietraject in te zetten. De conclusie van [arbeidsdeskundige] luidt, voor zover hier relevant:
  • “binnen de organisatie van werkgever komen geen voor werknemer (geheel dan wel nagenoeg passende (dan wel passend te maken) functies voor;
  • ik adviseer tevens een extern gericht re-integratie traject (spoor 2) in te zetten;
  • mocht de belastbaarheid van werknemer wijzigen, dan kan dat van invloed op mijn conclusies zijn.”
21. In de rapportage van 31 januari 2020 heeft [arbeidsdeskundige] opgenomen dat volgens de
werkgeefster de werkneemster actief met haar re-integratie in spoor 2 aan de slag is gegaan en naast die activiteiten tijdelijke ondersteunende werkzaamheden heeft uitgevoerd voor een aantal afdelingen in het kader van re-integratie en het behoud van arbeidsritme.
De conclusie van [arbeidsdeskundige] luidt, voor zover hier relevant:
  • “binnen de organisatie van werkgever komen wel passende functies voor, echter voor deze functies is momenteel geen formatieplaats. Werkgever dient werknemer te attenderen op toekomstige vacatures van passende functies;
  • ik adviseer het extern gericht re-integratie traject (spoor 2) voort te zetten en de beschikbare tijd die de werknemer belastbaar is te besteden aan het vinden van een passende functie;
  • mocht de belastbaarheid van werknemer wijzigen, dan kan dat van invloed op mijn conclusies zijn”.
22. Uit het overzicht van de bedrijfsarts blijkt dat hij in juni 2019 heeft geadviseerd 2
dagdelen te benutten voor het verrichten van passende werkzaamheden en het derde dagdeel voor alle overige re-integratie-activiteiten, zoals bijvoorbeeld activiteiten te behoeve van een tweede spoor traject. Op 18 juli 2019 vermeldt hij dat het spoor 2 traject wordt ingezet via Staatvandienst en loopt van 18 juli 2019 tot 27 mei 2020. Op 6 augustus 2019 stelt de bedrijfsarts vast dat de belastbaarheid van de werkneemster nog altijd zeer geleidelijk toeneemt. Wel is de werkneemster door het tweede spoor traject tot het inzicht gekomen dat de werkzaamheden die zij verricht in het eerste spoor niet voldoende aansluiten bij haar behoeften en interesses. In de daarop volgende drie maanden herhaalt de bedrijfsarts dat de belastbaarheid van de werkneemster gestaag toeneemt en dat de werkneemster werkzaamheden verricht binnen het eerste en tweede spoor.
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de twee arbeidsdeskundige rapporten in
combinatie met het overzicht van de bedrijfsarts de conclusie heeft kunnen trekken dat vanaf juni 2019 de focus voor de re-integratie-activiteiten is komen te liggen op spoor 2. Daarbij valt ook op dat op de 1ejaarsevaluatie van één maand eerder is ingevuld dat het einddoel van de re-integratie (namelijk hervatting in eigen werk) niet behoefde te worden aangepast en dat eiseres in mei 2019 ondersteunende administratieve werkzaamheden verrichtte. Een overstap naar spoor 2, terwijl de belastbaarheid van de werkneemster juist toeneemt, is daarmee niet goed te rijmen. Weliswaar heeft de werkneemster in de periode tot eind november 2019 ondersteunende werkzaamheden bij eiseres verricht maar nergens uit blijkt dat deze waren gericht op een mogelijke terugkeer in een passende functie bij [eiseres] of dat is onderzocht of er voor haar andere mogelijkheden waren om binnen het bedrijf sneller weer aan het werk te gaan. Verweerders arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er in haar rapportage van 28 april 2021 nogmaals terecht op gewezen dat er geen sprake is geweest van een continu proces, waarbij de toenemende arbeidsmogelijkheden en (structurele) plaatsingsmogelijkheden in de organisatie voorop stonden. De enkele verwijzing naar het niet beschikbaar zijn van formatieplekken of vacatures, is in ieder geval onvoldoende. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiseres in redelijkheid verwacht mocht worden dat zij (ook) zou onderzoeken of er binnen het eerste spoor functies voor de werkneemster geschikt te maken waren door middel van training of scholing. Van een dergelijk onderzoek is echter niet gebleken (ook niet in de aanvullende rapportage van 31 januari 2020). Daarnaast mocht verweerder verwachten dat eiseres ook op taakniveau onderzoek zou doen naar re-integratiemogelijkheden voor de werkneemster. Anders dan eiseres wellicht veronderstelt, bedoelt verweerder bij het carven van functies niet dat er een nieuwe functie gecreëerd moet worden. Het gaat erom of eiseres voldoende heeft onderzocht of er passende deeltaken waren voor de werkneemster. Of dit onderzoek is uitgevoerd, blijkt niet uit de rapportages van [arbeidsdeskundige]. Deze beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
24. De conclusie is dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres
zich onvoldoende heeft ingespannen om de werkneemster in het eerste spoor te laten re-integreren. Verweerder heeft terecht een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, mr. J.R. van Es-de Vries en
mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de rapporten van de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep)
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570.
5.Zie onder het kopje ‘Gesprekgegevens werkgever en werknemer’.