ECLI:NL:RBMNE:2022:2321

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
C/16/496535 / HA RK 20-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG en misbruik van recht door verzoeker tegen KPMG Staffing & Facility Services B.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure van [verzoeker] tegen KPMG Staffing & Facility Services B.V. en enkele accountants. [verzoeker] had op 30 januari 2020 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 35 lid 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG), waarin hij KPMG en de accountants verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. Hij stelde dat het door KPMG verstrekte verwerkingsoverzicht onvolledig was en vroeg om aanvullende informatie over de verwerking van zijn gegevens. KPMG en de accountants voerden verweer en stelden dat het verzoek misbruik van recht was, omdat [verzoeker] de informatie voornamelijk wilde gebruiken voor zijn verdediging in lopende straf- en civielrechtelijke procedures.

De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tegen de accountants, omdat zij niet als verwerkingsverantwoordelijken konden worden aangemerkt. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat het verzoek van [verzoeker] misbruik van recht opleverde, omdat het doel van het verzoek niet in lijn was met de bescherming van persoonsgegevens, maar eerder diende om nieuwe informatie te verkrijgen voor zijn juridische procedures. De rechtbank wees het verzoek van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van KPMG werden begroot op € 1.793,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/496535 / HA RK 20-20
Beschikking van 25 mei 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPMG STAFFING & FACILITY SERVICES B.V.,
gevestigd te Amstelveen,

2 [verweerster sub 2] RA,

[functie 1] bij KPMG [.] ,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,

3 [veweerder sub 3] RA,

[functie 2] bij KPMG [.] ,
kantoorhoudende te [plaats 2] ,

4 [verweerster sub 3] ,

(thans) eigenaar van [onderneming 1] B.V.,
kantoorhoudende te [plaats 3] ,

5 [verweerder sub 5] ,

(thans) werkzaam als managing director ( [..] ) bij [onderneming 2] ,
kantoorhoudende te [plaats 4] .
verweerders,
advocaten mr. R.L. Ubels en mr. K.W.G. Heesterbeek te Amsterdam.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweerder sub 1 wordt hierna KPMG genoemd. Verweerders sub 2 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk ‘de accountants’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 30 januari 2020 een verzoekschrift met 16 bijlagen ingediend ex. artikel 35 lid 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) jegens KPMG en de accountants. Gelijktijdig heeft [verzoeker] een soortgelijk verzoekschrift ingediend jegens [vereniging] , dat is geregistreerd onder nummer C/16/497205 / HA RK 20-33. Op dit verzoek zal bij afzonderlijke beschikking eveneens heden uitspraak worden gedaan.
1.2.
Op 21 september 2020 heeft [verzoeker] ter griffie ingediend een aanvulling onderbouwing van zijn verzoekschriften.
1.3.
De griffier heeft KPMG en de accountants in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Desgevraagd is hen daarvoor uitstel verleend. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat het verzoek (gelijktijdig met het verzoek jegens [vereniging] ) mondeling moet worden behandeld. Mede gelet op de Covid-19 beperkingen is de mondelinge behandeling uiteindelijk bepaald op 21 februari 2022.
1.4.
Op 20 augustus 2021 is ter griffie ingekomen het verweerschrift van KPMG en de accountants met 10 bijlagen.
1.5.
Op 7 februari 2022 heeft [verzoeker] ter griffie ingediend een brief met overlegging nadere producties, met aangehecht 12 producties (genummerd 1 tot en met 12).
1.6.
Bij e-mailbericht van 14 februari 2022 hebben KPMG en de accountants verzocht de brief met overlegging nadere producties van [verzoeker] in verband met goede procesorde buiten beschouwing te laten.
1.7.
Bij e-mailbericht van 16 februari 2022 heeft [verzoeker] verzocht het verweerschrift buiten beschouwing te laten, omdat dit niet naar zijn huidige woonadres is gestuurd en ook door de rechtbank niet naar dat adres is doorgestuurd. Hierdoor heeft hij pas laat kennis kunnen nemen van het verweerschrift.
1.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022, gelijktijdig met de behandeling van het verzoek tegen [vereniging] . [verzoeker] is in persoon verschenen. Namens [vereniging] zijn verschenen mevrouw mr. [A] ( [functie 3] ), mrs. Ubels en mr. Heesterbeek (advocaten). Namens KPMG en de accountants zijn verschenen de heer [B] ( [functie 4] ), mrs. J.G.S. Bakker en mr. E.F. Vaal (advocaten). Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen bijgehouden. Op de mondeling behandeling heeft de rechtbank de verzoeken van [verzoeker] en KPMG en de accountants om respectievelijk het verweerschrift en de brief met overlegging nadere producties buiten beschouwing te laten, afgewezen. [verzoeker] heeft in de op 7 februari 2022 overgelegde brief (onder punt 8) aangegeven dat een aantal vragen aan KPMG en de accountants moeten worden gesteld. De rechtbank heeft ter zitting aan [verzoeker] te kennen gegeven dit verzoek op voorhand niet te honoreren, mede gelet op de uitvoerige processtukken en de tijd die voor de behandeling van de verzoeken is uitgetrokken.
1.9.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van 15 juni 2004 tot 1 augustus 2011 was [verzoeker] werkzaam als ambtenaar bij de Gemeente [gemeente] . Daar hield hij zich bezig met [...] .
2.2.
[vereniging] is de [....] . [vereniging] ontplooit [.....] .
2.3.
KPMG [......] N.V. heeft in opdracht van de gemeente [gemeente] in de periode 2012 en 2015 een tweetal onderzoeken uitgevoerd naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot [verzoeker] en aan hem gelieerde (rechts)personen.
2.4.
De resultaten van voormelde onderzoeken hebben (mede) aanleiding gegeven tot de volgende door of tegen [verzoeker] ingestelde juridische procedures.
Zo is [verzoeker] op 16 juli 2020 door de rechtbank Rotterdam strafrechtelijk veroordeeld voor valsheid in geschifte en gewoontewitwassen. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij tegen dat vonnis hoger beroep heeft ingesteld en dat die procedure nog aanhangig is. Daarnaast heeft [verzoeker] meerdere tuchtrechtelijke procedures tegen KPMG en de bij het onderzoek betrokken accountants aanhangig gemaakt. Deze klachten zijn allen ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is [verzoeker] failliet verklaard. Dat faillissement is nog niet afgewikkeld. Verder zijn [verzoeker] en de aan hem gelieerde ondernemingen meermaals civielrechtelijk aangesproken (door de gemeente [gemeente] en [vereniging] ), onder meer wegens het zonder opdracht en toestemming onrechtmatig onttrekken van bedragen. Daarin is [verzoeker] telkens veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. Op dit moment is er nog één civiele procedure aanhangig. Die procedure is aangehouden in verband met het faillissement van [verzoeker] .
2.5.
Bij brief van 20 september 2019 heeft [verzoeker] KPMG verzocht om binnen 4 weken een overzicht te verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens. Bij e-mail van 20 oktober 2019, mede gericht aan onder meer de accountants, heeft [verzoeker] zijn verzoek aangevuld.
2.6.
Op 20 december 2019 heeft KPMG schriftelijk gereageerd op het inzageverzoek. Daarbij heeft KPMG een overzicht van de door haar verwerkte persoonsgegevens meegestuurd.
2.7.
Bij e-mails van 20 december 2019 en 21 december 2019, mede gericht aan de accountants, heeft [verzoeker] meegedeeld dat het toegestuurde overzicht onvolledig is en verzocht om alsnog op volledige wijze uitvoering te geven aan zijn verzoek.
2.8.
KPMG heeft bij e-mail van 24 december 2019 (doorgestuurd op 25 december 2019) gereageerd en meegedeeld dat zij uitvoering heeft gegeven aan het verzoek en de behandeling van het verzoek dan ook als afgerond beschouwt.
2.9.
Bij e-mail van 28 december 2019, mede gericht aan de accountants, heeft [verzoeker] KPMG er nogmaals op gewezen dat haar antwoord verre van compleet is. Bij e-mail van 1 januari 2020 heeft [verzoeker] de accountants meegedeeld dat hij hen, gelet op het ontvangen antwoord van hun (voormalig)werkgever, persoonlijk in gebreke stelt gelet op de inmiddels ruimschoots verstreken reactietermijn.
2.10.
Bij e-mail van 9 januari 2020 (doorgestuurd op 10 januari 2020) heeft KPMG nogmaals betwist dat zij op enige wijze in gebreke zijn.
2.11.
Op 23 januari 2020 heeft [verzoeker] per e-mail aan KPMG bericht dat hij nog steeds geen correct en compleet overzicht heeft ontvangen op zijn verzoek. Daarbij heeft [verzoeker] meegedeeld dat als hij niet binnen één dag een correct en volledig antwoord ontvangt, hij een vordering ex. artikel 35 UAVG zal starten.
2.12.
Bij e-mail van 24 januari 2020 (doorgestuurd op diezelfde dag) heeft KPMG bericht dat zij betwist op enigerlei wijze in gebreke zou zijn.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] is van mening dat het door KPMG en de accountants verstrekte verwerkingsoverzicht onvolledig is. Hij verzoekt de rechtbank daarom – zakelijk weergegeven – KPMG en de accountants te bevelen hem binnen 4 weken een overzicht te verstrekken van de persoonsgegeven die KPMG en de accountants over hem in de administratie hebben opgenomen over de periode 1 januari 2012 tot 1 november 2019. Verder vraagt [verzoeker] te bepalen dat in dit overzicht wordt opgenomen:
een omschrijving van het doel/doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens;
welke persoonsgegevens (zonder zijn toestemming) aan derden zijn verstrekt en welke persoonsgegevens door derden zijn verkregen en;
welke documenten door derden zijn verstrekt aan KPMG en welke informatie is verkregen door interviews (van medewerkers van KPMG) met derden.
Ook verzoekt [verzoeker] om KPMG en de accountants te bevelen aan hem te verstrekken een kopie van de door derden aan KPMG verstrekte documenten en de interviewverslagen. Tot slot verzoekt [verzoeker] te bepalen dat KPMG en de accountants bij het overzicht mededelen op welke wijze is voorzien in de verplichtingen van artikel 9 lid 2 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) / artikel 6 en 24 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zulks met een dwangsom van € 15.000,- per dag, ingaande op 28 december 2019.
3.2.
KPMG en de accountants hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoeker] . In bijlage 9 van haar verweerschrift hebben KPMG en de accountants een aangepast verwerkingsoverzicht overgelegd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop gesteld wordt dat artikel 35 UAVG de betrokkene de mogelijkheid geeft om zich tot de rechtbank te wenden met het verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG alsnog toe of af te wijzen. De verzoekschriftprocedure staat open voor de betrokkene en voor andere belanghebbenden die via de rechtbank willen opkomen tegen een beslissing van de verwerkingsverantwoordelijke op een verzoek ex. artikel 15 tot en met 22 van de AVG.
4.2.
Uit het verzoekschrift blijkt dat [verzoeker] zijn stellingen mede baseert op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze grondslag is ondeugdelijk en kan niet leiden tot toewijzing van zijn verzoeken omdat deze zijn ingediend na 25 mei 2018, de datum waarop de AVG in werking is getreden. Om die reden zullen de stellingen en verzoeken van [verzoeker] enkel worden getoetst aan de toepasselijke AVG-bepalingen.
Ontvankelijkheidskwestie I ‘KPMG’
4.3.
[verzoeker] richt zijn verzoekschrift in de eerste plaats tot ‘KPMG’. De vraag is wat en of wie [verzoeker] daarmee bedoelt. De bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden komt namelijk in principe alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen. De (enkele) benaming ‘KPMG’ is noch een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon.
4.4.
In onderhavige procedure is het verweerschrift ingediend door KPMG Staffing & Facility Services B.V. Op de mondeling behandeling heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat hij heeft beoogd KPMG Staffing & Facility Services B.V. in rechte te betrekken en dat deze rechtspersoon de verwerkingsverantwoordelijke is. Dit wordt ook door KPMG erkend. Om die reden moet het ervoor worden gehouden dat [verzoeker] heeft beoogd voormelde B.V. in rechte te betrekken en zal de rechtbank KPMG Staffing & Facility Services B.V. als verweerder sub 1 aanmerken. Dit brengt mee dat [verzoeker] ontvankelijk is voor zover het verzoek zich richt tegen KPMG.
Ontvankelijkheidskwestie II ‘de accountants’
4.5.
[verzoeker] richt zijn verzoek verder tegen de (4) accountants. Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] desgevraagd verklaard dat hij deze accountants eveneens in rechte heeft betrokken omdat zij het onderzoek naar hem daadwerkelijk hebben uitgevoerd.
4.6.
Uit artikel 35 UAVG in samenhang met artikel 15 AVG volgt dat het inzageverzoek moet worden ingediend tegen de verwerkingsverantwoordelijke. Beoordeeld moet daarom worden of de accountants kunnen worden aangemerkt als verwerkingsverant-woordelijken. Ingevolge artikel 4 onder 7 AVG wordt als verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt
‘een natuurlijk persoon of rechtspersoon, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt’. De accountants zijn overeenkomstig voornoemde definitie niet aan te merken zijn als verwerkingsverantwoordelijken. Zij zijn tenslotte alleen als (voormalig) werknemers van KPMG betrokken geweest bij de uitgevoerde onderzoeken en voor zover zij al het doel en middelen voor de verwerking van de persoonsgegevens hebben vastgesteld hebben zij dat gedaan ten behoeve KPMG. Ter zitting is uiteindelijk gebleken dat niet alleen KPMG maar ook [verzoeker] hiermee kan instemmen. Dit betekent dat voor zover [verzoeker] zijn verzoek heeft gericht tegen de accountants hij niet-ontvankelijk is.
Om die reden zal verweerder hierna enkel worden aangeduid als KPMG.
De omvang van het recht van inzage
4.7.
Artikel 15 lid 1 AVG bepaalt dat de persoon van wie persoonsgegevens worden verwerkt het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van (onder meer) de verwerkingsdoeleinden, de betrokken categorieën van persoonsgegevens, de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, en de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, dan wel de criteria om die termijn te bepalen.
4.8.
Het doel van artikel 15 AVG is zodoende om een betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld en te controleren of die gegevens juist zijn en rechtmatig zijn vastgelegd.
4.9.
De AVG is de opvolger van de Richtlijn persoonsgegevens (Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995), zoals geïmplementeerd in de Wbp. Het inzagerecht was voorheen vastgelegd in artikel 12 van voormelde Richtlijn.
Er zijn geen aanwijzingen dat krachtens de AVG de doelstelling en omvang van dit inzagerecht ten opzichte van de Richtlijn persoonsgegevens is gewijzigd. Bij de uitleg van het in artikel 15 AVG geregelde inzagerecht sluit de rechtbank daarom aan bij de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) en de Hoge Raad over het inzagerecht die onder de Richtlijn persoonsgegevens en de Wbp zijn gewezen.
Misbruik van recht
4.10.
Het meest verstrekkende verweer van KPMG is dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er sprake is van misbruik van het inzagerecht in de zin van artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.11.
Uit artikel 3:13 BW, in samenhang met art. 3:15 BW, volgt dat degene aan wie de wet een bevoegdheid toekent, haar niet kan inroepen voor zover hij haar misbruikt. Allereerst is de vraag hoe dit artikel zich verhoudt met de (grond)rechten uit de AVG.
4.12.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA3529) geoordeeld dat de betrokkene bij zijn verzoek om informatie over de van hem verwerkte persoonsgegevens geen nadere redenen hoeft op te geven en kan volstaan met een verwijzing naar de grondslag. Dit vloeit voort uit de considerans en artikel 12 van de Richtlijn waarin is bepaald dat de verwerkingsverantwoordelijke specifieke informatie behoort te verstrekken aan de betrokkene zodat deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt.
4.13.
Uit het feit dat de betrokkene bij zijn inzageverzoek geen nadere reden hoeft te geven volgt evenwel niet dat een dergelijk verzoek nooit misbruik van bevoegdheid kan opleveren. Dat volgt ook uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 november 2005 (ECLI:NL:GHAMS:2005:AU8223). Daarin oordeelt het hof in rechtsoverweging 3.8.:
“(…) Het enkele feit dat het belang van de betrokkene op kennisneming van zijn gegevens wordt verondersteld en, bijgevolg, dat de betrokkene bij zijn verzoek geen opgaaf hoeft te doen van de reden daarvoor impliceert - anders dan het CBP [College Bescherming Persoonsgegevens] kennelijk meent - niet dat het doel waarmee inzage wordt gevraagd (in het geheel) niet relevant is. In de wetsgeschiedenis van de Wbp zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de gedachte dat de onderhavige bevoegdheid niet zou kunnen worden misbruikt. Het recht van de betrokkene op inzage wordt weliswaar verondersteld (daarom behoeft ook geen reden voor het verzoek te worden opgegeven), maar deze veronderstelling zal hebben te wijken voor (door de verantwoordelijke te stellen en zo nodig te bewijzen) feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de onderhavige bevoegdheid wordt misbruikt in de zin van art. 3:13 BW. De onderhavige bevoegdheid kan dus worden misbruikt.”
4.14.
Uit het bovenstaande volgt dat misbruik kan worden gemaakt van het inzagerecht. Wel sluit de rechtbank aan bij de lijn uit de bestuursrechtspraak dat met het aannemen van misbruik van recht terughoudend te worden omgegaan (zie onder meer de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland 23 april 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3761)). Het aannemen van misbruik van recht betekent immers dat diegene aan wie de wet een bevoegdheid toekent deze bevoegdheid niet kan inroepen.
4.15.
KPMG stelt dat het belang van [verzoeker] niet gelegen in de uitoefening van zijn AVG-rechten maar in het verkrijgen van afschriften van stukken om zich daarmee te kunnen verdedigen in de strafzaak die tegen hem loopt. Ter onderbouwing daarvan voert KPMG aan dat uit het verzoekschrift blijkt dat het [verzoeker] te doen is om (i) een document waaruit blijkt dat hij bevoegd was te facturen accorderen bij [vereniging] en (ii) een document waaruit blijkt dat hij de functie van [functie 5] bij [vereniging] had. Dit zijn namelijk de enige concrete stukken waarom [verzoeker] vraagt. [verzoeker] vraagt om voornoemde stukken omdat een deel van de bewijsconstructie van de strafkamer van de rechtbank Rotterdam is dat [verzoeker] bevoegd was facturen te accorderen bij [vereniging] en dat hij bij [vereniging] de functie van [functie 5] had. [verzoeker] wil in het kader van het hoger beroep tegen het vonnis aantonen dat er geen bewijs is dat hij bevoegd was facturen te accorderen of dat hij [functie 5] was, aldus KPMG.
4.16.
[verzoeker] ontkent dat sprake is van misbruik van recht. Hij voert aan dat het hem te doen is om te weten welke gegevens KPMG van hem heeft verwerkt en hoe. Ook wil hij de gronden weten op basis waarvan KPMG zijn gegevens verwerkt heeft. Die gegevens is KPMG op grond van de AVG verplicht met hem te delen. Dat KPMG stelt dat hij de informatie voor andere doeleinden wil gebruiken, is iets wat zij niet kunnen weten.
4.17.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Vast is komen te staan dat de door KPMG verrichte (fraude)onderzoeken naar [verzoeker] en de aan hem gelieerde ondernemingen (mede) hebben geleid tot de procedures zoals kort weergegeven in rechtsoverweging 2.4. Deze (fraude)onderzoeken hebben ertoe geleid dat [verzoeker] meermaals strafrechtelijk en civielrechtelijk is veroordeeld en dat - voor zover bekend - één strafrechtelijke en één civielrechtelijke procedure nog loopt. [verzoeker] heeft zelf vele tuchtrechtelijke procedures gevoerd tegen de accountants, die de onderzoeken hebben verricht. De strekking van deze door [verzoeker] geëntameerde procedures was de juistheid en rechtmatigheid van het in opdracht van de gemeente [gemeente] uitgevoerde onderzoek onderuit te halen. [verzoeker] heeft telkens bot gevangen.
Sterker nog, het hoge aantal door [verzoeker] aanhangig gemaakte tuchtrechtelijke procedures, de doublures in de klachten, het vastgestelde misbruik van bevoegdheid en misbruik van tuchtrecht hebben de voorzitter van de Accountantskamer aanleiding gegeven het klaagschrift van 20 maart 2021 niet in behandeling te nemen. Bij schrijven 11 augustus 2021 heeft bovengenoemde voorzitter daaraan toegevoegd dat ook mogelijk in de toekomst door [verzoeker] in te dienen klachten bij onvoldoende tuchtrechtelijk belang niet in behandeling zullen worden genomen.
4.18.
In deze zaak heeft [verzoeker] gebruik gemaakt van de aan hem toekomende processuele bevoegdheid om op grond van de AVG bij KPMG om de juistheid van de hem betreffende persoonsgegevens te controleren en of die rechtmatig zijn vastgelegd. Uit de inhoud van het verzoekschrift blijkt echter ondubbelzinnig dat hij deze bevoegdheid voor een ander doel gebruikt; te weten: het verkrijgen van (nieuwe) informatie ten behoeve van (zijn verdediging in de) voormelde straf- en civielrechtelijke procedures.
4.19.
Dat het [verzoeker] in hoofdzaak te doen is om het verkrijgen van deze informatie volgt allereerst uit punt 4.08 van zijn verzoekschrift. Daar schrijft [verzoeker] dat hij in het door KPMG verstrekte verwerkingsoverzicht aantoonbaar mist:
“het document op grond waarvan [vereniging] aan KPMG heeft aangegeven dat ik bevoegd zou zijn tot het accorderen van facturen bij [vereniging] . Tot nog toe is daar door KPMG geen enkel door [vereniging] geautoriseerd document van overgelegd, terwijl in verschillende procedures door KPMG is aangegeven dat een dergelijk document wel zou bestaan (…) een document waaruit zou blijken dat ik in de periode 2009-2011 de rol van [functie 5] bij [vereniging] had.”Uit het voorgaande citaat blijkt dat, zoals KPMG ook stelt, het [verzoeker] te doen is om documenten die betrekking hebben op zijn aanstelling bij [vereniging] en zijn bevoegdheid. Deze gegevens zijn in de strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures, die tot op heden in het nadeel van [verzoeker] zijn beslecht, eveneens onderwerp van geschil.
4.20.
Dat het verzoek van [verzoeker] een ander doel dient dan het doel van het inzagerecht, blijkt verder uit punt 5.01 van het verzoekschrift onder de kop
‘de redenen waarom ik het AVG-verzoek heb gedaan en mijn belang daarbij’. Daar schrijft [verzoeker] dat hij de AVG-melding en het inzageverzoek heeft gedaan om KPMG erop te wijzen dat de organisatie en de betreffende accountants in strijd met de toepasselijke wet- en regelgeving hebben gehandeld en om de omvang van dit onrechtmatig handelen te kunnen vaststellen in verband met een potentiële schadeclaim. Het voorgaande wordt ondersteund door het emailbericht van [verzoeker] van 20 oktober 2019 met de aanvulling van het inzageverzoek (bijlage 2 bij het verzoekschrift). Daarin schrijft [verzoeker] namelijk dat KPMG in opdracht van de gemeente [gemeente] een tweetal onderzoeken naar hem heeft uitgevoerd en dat KPMG in dat kader zonder zijn toestemming zowel in de periode 1 januari 2012 tot 17 juli 2015 als in de periode 7 juli 2015 tot 1 oktober 2019 persoonsgegevens heeft uitgewisseld met de gemeente [gemeente] , [vereniging] en anderen.
4.21.
Ook uit de brief van [verzoeker] van 7 februari 2022 blijkt dat het [verzoeker] te doen is om het verkrijgen van informatie ten behoeve van (zijn verdediging in) voormelde procedures. Daarin schrijft [verzoeker] (punt 6.3) – samengevat – dat uit de rechtspraak volgt dat er geen belang is bij inzage in stukken die de betrokkene al in bezit heeft, maar dat daar ten aanzien van het juridische zaaksdossier van KPMG geen sprake van is. Thans beschikt hij alleen over de stukken die door KPMG (in de tuchtzaken) en door de gemeente ( [gemeente] (in de civiele zaken) zijn geselecteerd ten behoeve van inbreng in de verschillende procedures (het procesdossier) en ook daadwerkelijk zijn ingebracht. Dit procesdossier omvat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] inzage wenst te krijgen in het juridische zaaksdossier van KPMG. Daarvoor is het inzagerecht niet bedoeld.
4.22.
De verzoeken van [verzoeker] zijn formeel weliswaar ingekleed als AVG-verzoeken, maar betreffen materieel het verkrijgen van (nieuwe) informatie ten behoeve van (zijn verdediging in) voormelde procedures. Het doel van [verzoeker] bij zijn inzagerecht ziet derhalve niet op de bescherming van persoonsgegevens zodat in deze zaak evident sprake is van misbruik van recht. Het verweer van KPMG slaagt. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] reeds op deze grond voor afwijzing gereed ligt. Om die reden wordt niet meer toegekomen aan al het overige dat door [verzoeker] is aangevoerd en verzocht.
De proceskosten
4.23.
[verzoeker] wordt als de in het ongestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van KPMG worden begroot op:
- betaald griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dat betrekking heeft op de betrokken accountants;
5.2.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van KPMG begroot op € 1.793,00, waarvan € 1.126,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: