Overwegingen
8. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
9. De rechtbank bespreekt in deze uitspraak eerst het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 en vervolgens het beroep van eiseres tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 29 juni 2021.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020
10. Verweerder heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 ingetrokken. Eiseres heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 aan eiseres alsnog een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Gelet hierop heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 29 juni 2021
11. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat de onderbouwing door het college op twee punten tekortschoot. Het college heeft onvoldoende onderbouwd dat de toename van verkeershinder door de ontsluitingsweg van de nieuwe woonwijk beperkt is en dat de wijziging van de milieucategorie van het terrein van de touwfabriek geen gevolgen heeft voor de situeringswaarde van de woning van eiseres. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak een oordeel over de hoogte van het normaal maatschappelijk risico aangehouden. De rechtbank gaat hierna op deze drie punten in.
De toename van verkeershinder door de ontsluitingsweg
12. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een beperkte toename van verkeershinder. Het verkeers-onderzoek waar het college naar verwijst ontbrak bij de stukken. Eiseres heeft daarom niet kunnen reageren op de opzet en resultaten daarvan. Het college moest ook toelichten waarom de toename in het aantal motorvoertuigen leidt tot een beperkte toename van de verkeershinder.
13. De nieuwe beslissing op bezwaar is gebaseerd op een aanvullend advies van [adviesbureau] B.V. van 21 juni 2021. Als bijlage bij dat advies is een verkeerskundige analyse van 11 april 2008 meegestuurd. Deze analyse is ten grondslag gelegd aan het bestemmingsplan waarop het verzoek om tegemoetkoming in planschade betrekking heeft. In de analyse staat dat de feitelijk gemeten verkeersbelasting onder het oude planologische regime bij de [straat] 467 motorvoertuigen per etmaal was en dat de verwachte verkeersintensiteit onder het nieuwe planologische regime 764 motorvoertuigen per etmaal is. De adviseur heeft beoordeeld dat dit leidt tot een beperkte toename van verkeershinder. De adviseur acht de kwalificatie ‘aanzienlijk’ niet van toepassing, omdat onder het oude planologische regime al een behoorlijke verkeersintensiteit aanwezig was. Zodoende komt de adviseur uit bij de daaropvolgende kwalificatie ‘beperkt’.
14. Eiseres heeft in haar reactie de gemeten verkeersbelasting onder het oude planologische regime, de verwachte verkeersintensiteit onder het nieuwe planologische regime en de kwalificatie van de toename van verkeershinder bestreden. Eiseres geeft aan dat niet aannemelijk is dat in de periode van de tellingen elke werkdag zo veel auto’s heen en weer zijn gereden langs haar woning. Het ligt volgens eiseres gezien de ligging van de ontsluitingswegen van de ten noorden gelegen woonwijk niet voor de hand dat de [straat] zo veel gebruikt werd. Met betrekking tot de verwachte verkeersintensiteit wijst eiseres erop dat de analyse is uitgevoerd ruim voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. Er is daardoor in de analyse nog geen rekening gehouden met het bezoekerscentrum en de stallingsruimte voor de touwfabriek die het bestemmingsplan naast de woningen en de touwfabriek ook mogelijk maakt. Ook zou een vrijstaande woning niet zijn meegerekend. Eiseres wijst erop dat de bestemming Wonen geen beperking in aantal bevat. Eiseres vindt dat sprake is van een aanzienlijke toename van geluidshinder doordat auto’s nu remmen en optrekken en bovendien heeft ze door de ligging van de weg ook last van lichtinval.
15. In reactie hierop heeft het college aangegeven dat uitgegaan moet worden van een reële prognose van het op de peildatum maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen. Daarbij verwijst het college naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:250). Er is uitgegaan van 40 woningen, niet van 39 zoals eiseres stelt. Een stallingsruimte heeft geen verkeersaantrekkende werking. Het college geeft aan dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan het beheer, de inrichting en de organisatie van het bezoekerscentrum nog moesten worden bepaald. Er is nu af en toe een openstelling, waarbij bezoekers vanuit het [naam] in de binnenstad van [plaats] met de touwtrein naar het bezoekerscentrum kunnen. De toename van verkeersbewegingen als gevolg van het bezoekerscentrum is daarmee volgens het college nihil. 16. Eiseres heeft in haar reactie aangegeven dat moet worden uitgegaan van de door het bestemmingsplan maximaal mogelijk gemaakte toename van verkeersbewegingen. De feitelijke inrichting van het bezoekerscentrum zegt volgens eiseres daarom niets.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de verkeerskundige analyse en de toelichting voldoende onderbouwd dat sprake is van een beperkte toename van verkeershinder. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er feitelijk onder het oude planologische regime meer verkeersbewegingen waren. Haar eigen indruk van de situatie en haar omschrijving van de opbouw van de wijk wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de feitelijk uitgevoerde tellingen. Bij de inschatting van de verwachte verkeersintensiteit is gerekend met 40 woningen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het bezoekerscentrum en de stallingsruimte tot een zodanige toename van het aantal verkeersbewegingen zullen leiden dat daardoor niet meer sprake zou zijn van een ‘beperkte’ maar een ‘aanzienlijke’ toename van verkeershinder. De rechtbank heeft daarbij, naast de toelichting door het college, de relatief geringe omvang van de betreffende bestemmingen (afgezet tegen de overige bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt) in aanmerking genomen. De rechtbank kan verder de keuze van de adviseur voor de kwalificatie van de toename van verkeershinder als ‘beperkt’ volgen. Eiseres stelt dat sprake is van een aanzienlijke toename van geluidshinder, maar dat heeft zij niet met een tegenrapport onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
De invloed van de gewijzigde milieucategorie op de situeringswaarde
18. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat zij kan volgen dat de hinder van de touwfabriek bij een eventuele wijziging van een categorie 3.1-bedrijf naar een categorie 3.2-bedrijf in dit geval vergelijkbaar zal blijven. Het college heeft echter niet kenbaar onderzocht of de situeringswaarde van de woning van eiseres door de wijziging van de milieucategorie afneemt door de afschrikwekkende werking voor eventuele kopers.
19. In het nieuwe advies van [adviesbureau] B.V. staat dat de hogere milieucategorie een redelijk denkend en handelend koper in beginsel meer zal afschrikken. Maar die koper zal er ook rekening mee houden dat de toename van de milieucategorie beperkt is en dat er nog steeds enkel een touwfabriek is toegestaan. Bovendien ligt de touwfabriek op een behoorlijke afstand. De taxateur beoordeelt de vermindering van de situeringswaarde daarom als gering. Hij stelt vast dat de totale waardevermindering van de woning van eiseres € 8.000,- bedraagt.
20. Eiseres voert in haar reactie aan dat een redelijk denkend en handelend koper zeker het naastgelegen bedrijf meeneemt in de afwegingen. Eiseres wijst erop dat de touwfabriek de directe westelijke buurman van de woning is. Volgens eiseres is het schrikeffect van een overgang van categorie 3.1 naar 3.2 niet gering, juist door de onduidelijkheid over de mogelijke consequenties voor de touwfabriek.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onder verwijzing naar het nieuwe advies van [adviesbureau] B.V. voldoende onderbouwd dat de vermindering van de situeringswaarde gering is. Eiseres stelt dat de afschrikwekkende werking groter is, maar dat heeft zij niet met een tegenrapport onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het normaal maatschappelijk risico
22. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak een oordeel over het normaal maatschappelijk risico aangehouden. Zij zal nu beoordelen of het college mocht uitgaan van een normaal maatschappelijk risico van 3%.
23. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft. Dat is in ieder geval 2% van de vermindering van de waarde van een onroerende zaak. Het college mag een hoger percentage vaststellen. Daarbij heeft het college beoordelingsruimte. Het college moet de vaststelling wel afdoende motiveren. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is onder meer van belang of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
24. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2021. Daarin geeft de Afdeling de volgende handvatten: Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving én het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2% aangewezen.
25. Het college heeft het gehanteerde percentage van 3% als volgt toegelicht. De adviseur is van oordeel dat de realisatie van woningbouw op gronden met een bedrijfsbestemming als een normale maatschappelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Hij merkt op dat bij de uitbreiding van de woonwijk wel sprake is van agrarische gronden tussen de ontwikkelingslocatie en de bestaande woonwijk, zodat sprake is van zowel een herontwikkelingslocatie als een uitbreidingslocatie. De adviseur geeft aan dat de ontwikkeling in ieder geval op grond van het beeldkwaliteitsplan locatie [locatie] past binnen het gemeentelijke beleid. De ontwikkeling past naar het oordeel van de adviseur binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. De directe omgeving wordt gekenmerkt door een woonwijk, en de bouwhoogte en structuur passen bij de structuur van de omgeving.
26. In haar reactie voert eiseres aan dat onterecht een percentage van 3% wordt toegepast. Zij stelt dat niet is gebleken van (geopenbaard) gemeentelijk beleid. Volgens eiseres past de ontwikkeling ook niet binnen de stedenbouwkundige structuur. Zij wijst erop dat deels een Bedrijfsdoeleindebestemming wordt gevuld en dat verder wordt uitgebreid op agrarische gronden. Volgens eiseres is dat niet te verwachten. Volgens eiseres wordt niet aangesloten bij de kern, maar bevindt de nieuwe wijk zich als een uitstulping aan de rand van de stad.
27. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college voor het normaal maatschappelijk risico in dit geval een percentage van 3% hanteren. De ontwikkeling past naar het oordeel van de rechtbank naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. De nieuwe woonwijk sluit aan bij de bestaande woonwijk. Dat (een deel van) het terrein van de touwfabriek herontwikkeld kon worden ligt ook in de lijn der verwachtingen. Omdat voldaan is aan de indicator dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past, mocht het college gezien de uitspraak van de Afdeling een percentage van 3% hanteren. Of (geheel of deels) is voldaan aan de indicator dat de ontwikkeling in het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past is dan niet meer doorslaggevend. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 zijn de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld. Het beroep voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 is ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
29. De rechtbank bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat eiseres in beroep moest gaan om een tegemoetkoming in planschade te ontvangen.
30. De rechtbank ziet gelet op de tussenuitspraak reden om het college te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 759,-. Toegekend wordt € 1.897,50,-.