ECLI:NL:RBMNE:2022:2226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
C/16/529075 / FO RK 21-1081
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een kind na 30 jaar door de Officier van Justitie in het kader van internationaal privaatrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2022 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van [betrokkene] door de heer [A]. De zaak betreft een verzoek van de Officier van Justitie (OvJ) om de erkenning te vernietigen, nu er sprake is van twee juridische ouders. De rechtbank heeft eerder op 7 februari 2022 een tussenbeschikking afgegeven en de zaak is besproken tijdens een mondelinge behandeling op 17 mei 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene] in 1984 in Polen is geboren en dat de heer [C], de biologische vader, en de moeder in 1987 zijn gescheiden. De heer [A] heeft [betrokkene] in 1991 erkend, maar de OvJ stelt dat deze erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omdat [betrokkene] al een juridische vader had. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erkenning door de heer [A] niet kan blijven bestaan, omdat het in Nederland niet mogelijk is om meer dan twee juridische ouders te hebben. De rechtbank heeft de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] vernietigd, wat betekent dat de heer [A] wettelijk gezien nooit de ouder van [betrokkene] is geweest. De beslissing heeft ook gevolgen voor de geslachtsnaam van [betrokkene] en haar Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de betrokken partijen geadviseerd contact op te nemen met een advocaat voor verdere stappen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/529075 / FO RK 21-1081
Vernietiging erkenning
Beschikking van 14 juni 2022
in de zaak van:
de Officier van Justitie van het arrondissementparket Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de OvJ,
ten aanzien van:
[betrokkene](in België geheten [naam] ),
hierna te noemen: [betrokkene] ,
wonende in België,
met als belanghebbenden:
de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand,
van de gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de ABS,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[A],
hierna te noemen: de heer [A] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
hierna samen te noemen: de ouders.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 7 februari 2022 een (tussen)beschikking afgegeven. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de ABS van 21 februari 2022, ontvangen op 23 februari 2022;
  • de e-mail van [betrokkene] van 23 februari 2022;
  • het gewijzigde verzoek van de OvJ van 18 februari 2022, ontvangen op 24 februari 2022.
1.3.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 17 mei 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • [betrokkene] ,
  • de ouders,
  • mevrouw [B] , ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
1.4.
Daarna heeft de rechtbank de e-mail met bijlagen van [betrokkene] van 18 mei 2022 ontvangen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Op [1984] is in [geboorteplaats] , Polen, geboren: [naam] .
2.2.
In (het afschrift van) de Poolse geboorteakte van [betrokkene] staan de gegevens van de moeder vermeld, en bij de gegevens van de vader staat: [C] .
De moeder en de heer [C] zijn op [1984] in Polen met elkaar gehuwd. [betrokkene] is binnen dit huwelijk geboren. De moeder en de heer [C] zijn in 1987 gescheiden. De heer [C] is op [2014] overleden.
2.3.
Uit (het afschrift van) de Poolse geboorteakte volgt dat de geslachtsnaam van [betrokkene] op [1987] is gewijzigd van [achternaam 1] in [achternaam 2] .
2.4.
Op 22 februari 1991 heeft de gemeente [gemeente] een akte van erkenning van [betrokkene] opgemaakt onder nummer [nummer] . In deze akte is de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] opgenomen. Voorafgaand aan het opmaken van de akte van erkenning zijn de (vertaalde) ongehuwdverklaring van de moeder van [1990] en het (vertaalde) echtscheidingsvonnis uit Polen van [1987] overgelegd aan de gemeente.
2.5.
De moeder en de heer [A] zijn op [1991] met elkaar getrouwd.
2.6.
[betrokkene] is op [2021] in [plaats] , België, gehuwd met de heer [D] .
2.7.
De OvJ had in eerste instantie gevraagd om doorhaling van de latere vermelding betreffende de erkenning door de heer [A] .
2.8.
In de beschikking van 7 februari 2022 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de OvJ aangehouden met het verzoek aan de OvJ schriftelijk te reageren op de tussenbeschikking en eventueel een gewijzigd verzoek in te dienen. In de periode daarna heeft de OvJ een gewijzigd verzoek bij de rechtbank ingediend. De OvJ verzoekt nu
de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] , zoals blijkt uit de akte van erkenning met nummer [nummer] , te vernietigen. Dat wil zeggen dat de heer [A] , in juridische zin, niet meer als de vader van [betrokkene] wordt aangemerkt.
2.9.
[betrokkene] en de ouders zijn het niet eens met het verzoek. Naar hun weten hebben zij niet in strijd met de wet gehandeld rondom de erkenning. Ze vormen een hechte familie. [betrokkene] wil niet ‘ontkoppeld’ worden van de heer [A] .

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de OvJ toewijzen en de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] vernietigen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
3.2.
Vanwege de internationale elementen in deze zaak moet de rechtbank eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op het verzoek. Ook moet de rechtbank beoordelen van welk land de rechtsregels worden toegepast.
Bevoegdheid rechtbank
3.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd om het verzoek te beoordelen, omdat het een verzoek betreft van de OvJ die in Nederland gevestigd is.
3.4.
De centrale rechtsvraag is of de erkenning door [A] van [betrokkene] in stand kan blijven. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de heer [C] die bij de geboorte van [betrokkene] in Polen gehuwd was met de moeder, als juridisch vader van [betrokkene] in Nederland wordt erkend.
3.5.
[betrokkene] is in 1991 door de heer [A] erkend. Op dat moment was er in Nederland niet tot nauwelijks gecodificeerd internationaal privaatrecht op het gebied van afstamming dan wel de erkenning van in het buitenland plaatsgevonden rechtsfeiten of rechtshandelingen op het gebied van afstamming. Bij gebrek daaraan moeten de regels van het ongeschreven internationaal privaatrecht worden gevolgd.
3.6.
De vraag of tussen [betrokkene] , de moeder en de heer [C] een rechtens door Nederland te erkennen familierechtelijke betrekking bestaat, moet worden beantwoord aan de hand van de regels van het Nederlandse internationaal privaatrecht [1] . Van die regels maakt deel uit dat onder bepaalde voorwaarden in het buitenland ontstane of vastgestelde familierechtelijke betrekkingen in Nederland worden erkend, behalve bij bijzondere omstandigheden, zoals strijd met de openbare orde [2] . Deze erkenning is momenteel geregeld in de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (voorheen, vanaf 2003, de artikelen 9 en 10 van de Wet Conflictenrecht Afstamming (WCA)). Weliswaar is deze regeling als zodanig alleen van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd (artikel 10:102 BW, voorheen artikel 11 WCA), maar de bepalingen ervan sluiten volgens de daarop gegeven toelichting in belangrijke mate aan bij het daarvóór bestaande ongeschreven recht. Die bepalingen zijn daarom ook ‘richtinggevend voor de beoordeling van feiten, rechtshandelingen en beslissingen die zich vóór de inwerkingtreding van de WCA hebben voorgedaan’ [3] .
Uit de door de OvJ naar voren gebrachte (rechts)feiten/rechtshandelingen volgt dat de moeder en de heer [C] op [1984] in Polen met elkaar zijn gehuwd en dat [betrokkene] binnen dit huwelijk is geboren. Dat betekent dat tussen [betrokkene] , de moeder en de (juridisch) vader [C] een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen. Er is geen grond om dit rechtsfeit, dan wel deze rechtshandeling, niet te erkennen. Dat geldt zowel voor het heden als voor 1991. Dit leidt ertoe dat op het moment van de erkenning door de heer [A] in Nederland [betrokkene] al een juridische vader had.
Toepasselijk recht
3.7.
De rechtbank zal beoordelen welk recht moet worden toegepast op het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de heer [A] .
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat op dit punt kan worden aangesloten bij wat hiervoor is overwogen, namelijk dat de weg kan worden gevolgd van het ongeschreven recht naar de Wet Conflictenrecht Afstamming en boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 10:96 BW en 10:95 BW kunnen ook van toepassing worden geacht op het vernietigen van een erkenning uit 1991.
3.9.
Artikel 10:96 BW bepaalt dat of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, wordt bepaald door het ingevolge artikel 10:95 lid 1 BW toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is.
In artikel 10:95 lid 1 BW is bepaald dat of erkenning door een persoon een familierechtelijke betrekking doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, wordt bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. In artikel 10:95 lid 3 BW staat dat op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit.
3.10.
De rechtbank gaat eerst in op het toepasselijk recht ten aanzien van de erkenning door de heer [A] . Op de akte van erkenning is niet vermeld welk recht op de erkenning is toegepast. Dit was in 1991 ook niet wettelijk vereist en is pas met de komst van de WCA in de wet opgenomen. Uit de Memorie van Toelichting bij deze wet [4] volgt dat er destijds een ongeschreven regel was die als geldend recht werd aanvaard. Deze regel luidde: ‘de erkenning wordt, voor wat betreft de bevoegdheid van de man en de overige voorwaarden – behalve die van de toestemming van moeder en/of het kind – primair beheerst door het nationale recht van de man’. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 7 november 1997 [5] geoordeeld dat naar de (destijds) huidige stand van het Nederlandse internationaal privaatrecht de uit artikel 6 van de Wet Algemene Bepalingen afgeleide regel inhoudt dat de bevoegdheid tot erkenning alsook de voor erkenning geldende voorwaarden moeten worden beoordeeld naar het nationale recht van degene die de erkenning verricht. Deze regel is nu neergelegd in artikel 10:95 BW.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat op het moment van de erkenning op de bevoegdheid van de erkenner (de heer [A] ) Nederlands recht van toepassing was, omdat hij de Nederlandse nationaliteit had.
3.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de vraag of de gedane erkenning teniet kan worden gedaan Nederlands recht van toepassing is, omdat de erkenner de Nederlandse nationaliteit had op het moment van de erkenning.
Erkenning
3.12.
De rechtbank zal de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] vernietigen en legt hierna uit waarom.
3.13.
De OvJ kan de rechtbank wegens strijd met de Nederlandse openbare orde verzoeken de erkenning te vernietigen, waarbij de voorwaarde is dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind [6] . Dat de heer [A] niet de biologische vader van [betrokkene] is, staat bij partijen niet ter discussie. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Daarnaast acht de rechtbank de erkenning door de heer [A] in strijd met de openbare orde. [betrokkene] was op het moment dat de heer [A] haar erkende namelijk al erkend door de heer [C] . Zij had toen dus al twee juridische ouders. Het is in het Nederlandse afstammingsrecht op dit moment niet mogelijk dat een kind meer dan twee juridische ouders heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de erkenning van [betrokkene] door de heer [A] in strijd is met de openbare orde en dat het in stand houden daarvan, ook na ruim 30 jaar, een onaanvaardbare situatie oplevert. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de erkenning zal vernietigen.
3.14.
Deze beslissing houdt in dat de heer [A] wettelijk gezien nooit de ouder van [betrokkene] is geweest. De situatie zoals die was voor de erkenning keert dan terug. Tijdens de zitting is aan de orde gekomen dat dit, naast het emotionele aspect, gevolgen heeft voor
- onder meer - de geslachtsnaam van [betrokkene] in Nederland en het hebben van de Nederlandse nationaliteit. De ABS heeft verklaard dat de gemeente [gemeente] medewerking wil verlenen met het aanleveren van documenten aan instanties voor de vele jaren dat [betrokkene] met de achternaam [A] door het leven is gegaan. Tijdens de zitting is ook de eventuele mogelijkheid van stiefouderadoptie aan de orde gekomen. De rechtbank merkt op dat [betrokkene] en de ouders indien gewenst contact kunnen opnemen met een advocaat om zich te laten informeren over de (on)mogelijkheden daarvan.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning door
[A]van
[betrokkene](in België geheten [naam] ), geboren op [1984] in [geboorteplaats] , Polen.
Dit is de uitspraak (beschikking) van rechters mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. A.C. van den Boogaard en mr. A.R. Scharrenborg, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Vergelijk Kamerstukken II 1981, 16947, 3, p. 7.
2.HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0493, NJ 1993/261; zie ook HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9311, NJ 1987/926.
3.Kamerstukken II 2009/10, 32137, 3, p. 60-61; vergelijk ook HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3630, NJ 2002/215.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 675, nr. 3.
5.RvdW 1997, 217, ECLI:NL:HR:1997:ZC2487.
6.Artikel 1:205 lid 2 BW.