ECLI:NL:RBMNE:2022:2174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/16/518021 / FA RK 21-530 & C/16/525245 / FA RK 21-1555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsprocedure met verzoeken tot alimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 een beschikking gegeven naar aanleiding van een regiezitting in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.E. Kievit, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Dunki Jacobs, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Daarnaast heeft de vrouw verzoeken ingediend met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling. De partijen zijn ouders van twee minderjarige kinderen en hebben een zorgregeling voorgesteld, waarbij de kinderen afwisselend bij beide ouders verblijven.

Tijdens de regiezitting op 16 maart 2022 is besproken waarom partijen nog geen ouderschapsplan hebben kunnen opstellen, wat wettelijk verplicht is bij een scheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks het ontbreken van een ondertekend ouderschapsplan, partijen ontvankelijk zijn in hun verzoek tot echtscheiding, omdat zij het eens zijn over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft echter besloten dat de zaak inhoudelijk verder behandeld moet worden op een nader te bepalen zitting, aangezien er onenigheid bestaat over de verzoeken met betrekking tot alimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling.

De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken tot echtscheiding en nevenvoorzieningen aangehouden en verzocht aan beide advocaten om hun cliënten op te roepen voor de volgende zitting. De verzoeken met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling zijn afgesplitst en zullen op een later moment worden behandeld. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/518021 / FA RK 21-530 & C/16/525245 / FA RK 21-1555
Beschikking van 21 april 2022
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.E. Kievit,
tegen
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Dunki Jacobs.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 23 februari 2021;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 21 juni 2021;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen), met daarin zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 22 juli 2021;
  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man (met bijlagen), binnengekomen op 17 september 2021;
  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man (met bijlagen), binnengekomen op 15 oktober 2021;
  • het F9-formulier van de vrouw van 12 november 2021;
  • het F9-formulier van de man van 7 februari 2022 met bijlagen.
1.2.
Op 16 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden om te bespreken waarom het partijen nog niet gelukt is om een ouderschapsplan te maken (de zogenaamde regiezitting). Daarbij waren aanwezig: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door mr. E. van Bruggen als waarneemster voor zijn advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich na de zitting schriftelijk uit te laten over de gewenste voortgang van de procedure. De rechtbank heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van de man van 22 maart 2022 met bijlage;
  • het F9-formulier van de vrouw van 23 maart 2022.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn op [2011] met elkaar getrouwd in [plaats] .
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2013] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [2017] in [geboorteplaats] .
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft eveneens verzocht om de echtscheiding uit te spreken.
2.4.
Daarnaast heeft de vrouw verzoeken gedaan ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling.
2.5.
Vervolgens heeft de man verzocht om:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man vast te stellen;
  • een zorgregeling vast te stellen, die inhoudt dat de kinderen van zondag 10.00 uur tot donderdag 8.30 uur bij de man verblijven en van donderdag 8.30 uur tot zondag 10.00 uur bij de vrouw, waarbij de vrouw de kinderen op zondag naar de vader breng en de kinderen uit school haalt donderdag, en waarbij de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
  • een informatie- en consultatieregeling vast te stellen;
  • te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2020 een bedrag van € 425,- per kind per maand aan de man moet betalen aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 5.300,- per maand moet betalen aan de man aan partneralimentatie.
Verder heeft de man ook verzoeken gedaan ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling.
2.6.
De vrouw is het eens met de verzoeken van de man over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling. De vrouw is het niet eens met het verzoeken ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Gebleken is dat partijen geen ouderschapsplan hebben overgelegd. De wet verplicht ouders een ouderschapsplan te maken als zij willen scheiden. [1] In een ouderschapsplan staan de afspraken over de kinderen, zoals wanneer de kinderen bij wie zijn en hoe partijen elkaar op de hoogte houden over de kinderen. De rechtbank kan echter op andere wijze daarin voorzien, indien zij van oordeel is dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat partijen kunnen worden ontvangen in hun echtscheidingsverzoek, ondanks het ontbreken van het ouderschapsplan. De ouders zijn het eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en over de zorgregeling, te weten een co-ouderschapsregeling. Zij geven al geruime tijd uitvoering aan deze afspraken. Partijen hebben op de zitting toegelicht waarom het niet is gelukt om samen een ouderschapsplan te ondertekenen. De man wil een aanvullende afspraak over de omgang met opa moederszijde in het ouderschapsplan, terwijl de vrouw deze afspraak niet in het ouderschapsplan wil opnemen. De ouders kunnen hierover geen overeenstemming bereiken. De rechtbank zal de zaak niet nog langer aanhouden in afwachting van een ouderschapsplan, omdat dit geen verplicht element is voor in een ouderschapsplan. De rechtbank zal derhalve, ondanks het ontbreken van een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan, de man en de vrouw ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot echtscheiding. Voordat de rechtbank een beslissing kan nemen met betrekking tot de voorliggende verzoeken, dient de zaak echter nader inhoudelijk te worden behandeld op zitting. De rechtbank zal de behandeling van het verzoek aanhouden ter inhoudelijke voortzetting.
Verdere voortgang van de procedure
3.3.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich na de zitting schriftelijk uit te laten over de gewenste voortgang van de procedure. De vrouw wenst dat de echtscheiding zonder zitting wordt uitgesproken en dat de verzoeken ten aanzien van de alimentatie en andere nevenverzoeken op een nader te bepalen zitting worden behandeld. Indien het niet mogelijk is om de verdelingszaak dit jaar nog samen met de andere verzoeken te behandelen, wenst de vrouw dat deze verzoeken apart behandeld worden. De man wil niet dat de echtscheiding op voorhand wordt uitgesproken en ook niet dat de vermogensrechtelijke afwikkeling wordt afgesplitst van de overige verzoeken.
3.4.
Nu partijen het er niet over eens zijn dat de echtscheiding eerder wordt uitgesproken, zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen zonder zitting. Omdat er vanwege capaciteitsproblemen op korte termijn geen ruimte is voor een gecombineerde zitting van zowel de verzoeken over de alimentatie als de verzoeken ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling, zal de rechtbank beslissen dat er eerst een zitting zal worden gepland voor de behandeling van de verzoeken over de echtscheiding, de kinderen en de alimentatie (zaak- en rekestnummer C/16/518021 / FA RK 21-530). Partijen zijn op 8 april 2022 in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdata op te geven voor de periode tot en met juli 2022.
3.5.
De verzoeken ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling (zaak- en rekestnummer C/16/525245 / FA RK 21-1555) zal de rechtbank afsplitsen en aanhouden tot een nader te bepalen zitting op een later moment. Zodra er ruimte is in het zittingsrooster, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om hun verhinderdata op te geven, waarna de inhoudelijke behandeling gepland zal worden.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de behandeling van de verzoeken van de vrouw en de man tot echtscheiding met nevenvoorzieningen worden aangehouden tot
een nader te bepalen zittingter inhoudelijke voortzetting;
4.2.
verzoekt de beide advocaten om ieder de eigen cliënt(e) op te roepen tegen de nader te bepalen zitting;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. A.R. Scharrenborg, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).