ECLI:NL:RBMNE:2022:216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1769
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake terugvordering van sociale zekerheidsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 29 december 2020, waarbij een bedrag van € 1.502,68 van hem werd teruggevorderd. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen dit primaire besluit op 3 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De eiser stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij slechts sporadisch op zijn postadres aanwezig was en het primaire besluit pas op 23 februari 2021 had aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank overwoog dat de eiser verantwoordelijk is voor het tijdig controleren van zijn post en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de eiser het besluit op een later tijdstip had ontvangen dan de verzenddatum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.Y. Hofstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: R. d’Accorso).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2020, verzonden op 30 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van € 1.502,68 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 3 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
1. Wat voorligt in deze zaak is de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
Standpunt partijen
2. Eiser voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hij is ingeschreven op het adres van de daklozenopvang [daklozenopvang], maar is daar één keer in de vier á zes weken aanwezig om zijn post te controleren. Hij was op 14 januari 2021 op de daklozenopvang en heeft het primaire besluit niet in zijn postvak aangetroffen. Nadat hij dat primaire besluit op 23 februari 2021 in zijn postvak heeft aangetroffen, heeft hij op 25 februari 2021 een bezwaarschrift ingediend. Hij betwist de ontvangst van het besluit niet, maar omdat verweerder dit besluit niet per aangetekende post of per e-mail naar hem heeft verzonden, is niet na te gaan of het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden op 30 december 2020 en wanneer het is bezorgd. Het is aan verweerder om de verzending van het besluit aannemelijk te maken en dat heeft verweerder nagelaten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het primaire besluit is op de juiste wijze bekend gemaakt aan eiser door verzending op 30 december 2020 naar het adres van [daklozenopvang]. Het besluit is niet tevens per e-mail verzonden, omdat eiser nooit heeft verzocht berichten van verweerder via e-mail te ontvangen. Het is aan eiser om zijn post goed bij te houden. Dat het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden vindt verweerder aannemelijk, omdat eiser dit besluit heeft ontvangen.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.1.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
De stelling van betrokkene dat hij het besluit wel heeft ontvangen, maar op een veel later tijdstip dan overeenkomt met verzending op 30 december 2020 dient, conform vaste rechtspraak, beoordeeld te worden in het kader van artikel 6:11 van de Awb. Op grond van deze bepaling wordt de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaarschrift achterwege gelaten, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Oordeel rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit van 29 december 2020 aan eiser is toegezonden en dat hij het besluit (op enig moment) heeft ontvangen. Partijen zijn wel verdeeld over het antwoord op de vraag of het besluit daadwerkelijk op de door verweerder gestelde verzenddatum is verzonden. In het voorliggende geval geldt dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van eiser is verzonden, eiser niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden. [1]
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding te betwijfelen dat het primaire besluit daadwerkelijk op 30 december 2020 is verzonden. Het onderhavige besluit is voorzien van een verzenddatum en op juiste wijze geadresseerd. Hiertegenover staat slechts de blote stelling van eiser dat niet duidelijk is of het primaire besluit door verweerder op de in het besluit vermelde datum is verzonden. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij het primaire besluit pas op 23 februari 2021 in zijn postvak bij de daklozenopvang heeft aangetroffen, maar wanneer het besluit op zijn postadres is ontvangen is daarmee niet aangegeven.
6. Nu aannemelijk is dat het bestreden besluit op 30 december 2020 is verzonden, is het bezwaarschrift op 25 februari 2021 te laat ontvangen.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil is dat het bezwaar niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. De vraag die dan vervolgens aan de orde is, is of de termijnoverschrijding verschoonbaar [2] is. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hierbij overweegt de rechtbank dat van eiser mag verlangd worden dat hij regelmatig, in ieder geval vaker dan een keer in de vier á zes weken, controleert of hij post heeft ontvangen op zijn postadres bij de daklozenopvang. Hij is immers verantwoordelijk voor de tijdige verwerking van zijn post. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor eiser niet in staat zou zijn geweest zijn post regelmatig te controleren bij de daklozenopvang.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:934).
2.Artikel 6:11 van de Awb.