ECLI:NL:RBMNE:2022:2158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1690
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het belanghebbendenschap van een stichting in bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot omgevingsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of een stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt in een bestuursrechtelijke procedure. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, dat een omgevingsvergunning had verleend voor het aanleggen van een boomgaard. Het college verklaarde het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk, omdat zij volgens hen niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De stichting heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 15 februari 2022, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een derde-partij ook aanwezig was. De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet voldoende feitelijke werkzaamheden had verricht die haar als belanghebbende konden kwalificeren. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de stichting, zoals het informeren van burgers en overleg met het gemeentebestuur, niet voldoende waren om aan te tonen dat zij een rechtstreeks betrokken belang had bij het bestreden besluit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de stichting ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door rechter V.E.H.G. Visser, in aanwezigheid van griffier L.M.A. Koeman. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.R. Grobben),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden (het college), verweerder
(gemachtigde: A. den Braven),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [vestigingsplaats] , (gemachtigde: mr. C. van Deutekom).

Inleiding

1.1.
Op 23 maart 2021 is door [derde belanghebbende] (derde-partij) een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een boomgaard op zorglandgoed [naam] .
1.2.
Met het besluit van 21 juni 2021 (het primaire besluit) is een omgevingsvergunning verleend.
1.3.
[eiseres] (eiseres) heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. [eiseres] kan volgens het college niet als belanghebbende worden aangemerkt, omdat onvoldoende aanknopingspunten zijn gevonden om vast te stellen dat zij blijkens feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.
1.5.
[eiseres] heeft daartegen beroep ingesteld.
1.6.
De zaak is behandeld op een zitting van 15 februari 2022. Namens [eiseres] was
[C] aanwezig, en de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en collega [A] . Namens [derde belanghebbende] was [B] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde.

Geschil

2. In deze zaak gaat het om de vraag of [eiseres] als belanghebbende kan worden aangemerkt. Tussen partijen is in geschil of [eiseres] blijkens feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat het belang dat [eiseres] behartigt door op te komen tegen het primaire besluit valt binnen de reikwijdte van haar statutaire doelstellingen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5. Indien niet aan de eisen is voldaan als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, dan leidt dit tot niet-ontvankelijkheid.
Feitelijke werkzaamheden
6. [eiseres] geeft aan dat zij voldoet aan het vereiste van twee bestuursleden. Verder heeft zij bijna honderd “vrienden”, waarbij de communicatie deels fysiek maar in hoofdzaak via telefoon en/of e-mail plaatsvindt. In reactie op de constatering van het college en [derde belanghebbende] dat de laatste activiteit op de website van [eiseres] dateert van
19 april 2019, geeft zij aan dat de coronacrisis haar parten heeft gespeeld. Volgens [eiseres] kan zij echter wel als belanghebbende worden aangemerkt. Haar feitelijke werkzaamheden bestaan voornamelijk uit het informeren van burgers via haar website, het samenwerken met andere belangenorganisaties, het voeren van overleg met het gemeentebestuur en het geven van commentaar op ruimtelijke plannen. Dit zijn volgens [eiseres] geen werkzaamheden die louter samenhangen met het in rechte opkomen tegen besluiten. Volgens [eiseres] gaat het college hier in deze zaak aan voorbij. In dat verband verwijst [eiseres] naar twee eerdere procedures, waarin zij wel als belanghebbende is aangemerkt.
7. Daarnaast brengt [eiseres] naar voren dat zij op 19 april 2021 deel heeft genomen aan de (digitale) bijeenkomst ‘geactualiseerde waardenkaart Groene Hart’, dat onderdeel is van het project ‘Landschapsbiologie Groene Hart’ van het Bestuurlijk Platform Groene Hart. Daarin ontbreekt de gemeente Vijfheerenlanden. Door de fusie per
1 januari 2019 zijn er volgens [eiseres] nog weinig passende contacten met het gemeentebestuur van Vijfheerenlanden en verloopt overleg en afstemming moeizaam. In dat verband brengt [eiseres] naar voren dat zij deze gemeente om informatie heeft gevraagd over het oppervlaktewater en bodemslib nabij onder meer een gebied waar bekend is dat daar verontreinigde grond is verwerkt. Verder heeft [eiseres] met het Waterschap Rivierenland fysiek in Tiel enige overleggen gehad over in het bijzonder het beleid in het kader van de uitvoering van de Waterwet.
8. Op de zitting heeft [eiseres] in aanvulling hierop nog toegelicht dat de overleggen met het Waterschap Rivierenland in 2017 en 2018 plaatsvonden. Sinds 2019 heeft zij veel tijd besteed aan het windturbinepark. Ook zijn er volgens [eiseres] voorafgaand aan haar inhoudelijke bezwaarschrift op 30 augustus 2021 vele email- en telefooncontacten geweest met allerlei personen, onder meer met actiegroepen. Verder geeft [eiseres] aan dat zij zich bezighoudt met de stikstofproblematiek, voorlichting geeft, signalen opvangt en als vraagbaak voor mensen fungeert over bijvoorbeeld een bomenkap.
9. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het statutaire doel van [eiseres] is zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van [eiseres] rechtstreeks is betrokken bij het primaire besluit. Daarom moet worden gekeken waaruit de feitelijke werkzaamheden bestaan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten en het voeren van bestuursrechtelijke procedures, en alle voorbereidingshandelingen daarvoor, niet vallen onder het criterium van feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. [1]
Ook in geval in eerdere rechterlijke uitspraken is geoordeeld dat een rechtspersoon belanghebbende is (zoals bij [eiseres] het geval is), betekent dit niet dat dit een vaststaand gegeven is. [2] Dit kan op een zeker moment anders worden beoordeeld, bijvoorbeeld omdat geruime tijd geen relevante feitelijke werkzaamheden meer worden verricht. Dat [eiseres] in twee eerdere procedures wel als belanghebbende is aangemerkt, betekent dus niet dat dit automatisch ook in deze zaak het geval is.
10. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] sinds 17 april 2013 bestaat. Voor de vraag of [eiseres] feitelijke werkzaamheden heeft verricht om als belanghebbende aangemerkt te kunnen worden, dient gekeken te worden naar de periode voorafgaand aan het maken van bezwaar. Ook werkzaamheden die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden zijn van belang als de continuïteit van de activiteiten ter beoordeling voorligt. [3]
11. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] weliswaar ter zitting heeft aangegeven dat zij een administratie bijhoudt en aantekeningen en e-mails van de afgelopen twee jaar heeft, maar die heeft zij niet overgelegd. De rechtbank oordeelt dat dit in haar risicosfeer ligt.
Uit hetgeen [eiseres] naar voren heeft gebracht blijkt dat zij veel overleg heeft gevoerd, dat uiteindelijk leidt tot procederen, maar dergelijke voorbereidende handelingen zijn onvoldoende om te concluderen dat sprake is van feitelijke werkzaamheden die de statutaire doelstellingen verwezenlijken. Daarbij is het volgen van en het zich bezighouden met bepaalde onderwerpen onvoldoende om dit te kwalificeren als feitelijke werkzaamheden die worden uitgevoerd ter verwezenlijking van de statutaire doeleinden. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij verhoudingsgewijs voldoende activiteiten onderneemt of initiatieven opzet ter verwezenlijking van haar statutaire doelen op grond waarvan zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. [4] De deelname van eiseres op 19 april 2021 aan de (digitale) bijeenkomst ‘geactualiseerde waardenkaart Groene Hart’ is onvoldoende om aan deze eis te voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Het college heeft terecht beslist dat [eiseres] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat onvoldoende is gebleken dat zij blijkens feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Het college heeft [eiseres] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 mei 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van 1 oktober 2008 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2008:BF3911.
2.Uitspraak van 19 december 2014 van de ABRvS, ECLI: NL:RVS:2014:4736.
3.Uitspraak van 21 december 2016 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2016:3431.
4.Uitspraak van 4 november 2020 van de ABRvS, ECLI:NL:RVS:2020:2620.