ECLI:NL:RBMNE:2022:2147
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en procesorde in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 320.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had de waarde als heffingsmaatstaf gebruikt voor de aanslag onroerendezaakbelastingen. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 248.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast draagt om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft de taxatiematrix en het taxatierapport van de heffingsambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser had nieuwe beroepsgronden aangevoerd tijdens de zitting, maar de rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de goede procesorde, aangezien deze gronden niet tijdig waren ingediend.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de indexering en de KOUDV-factoren van de referentiewoningen buiten beschouwing gelaten, omdat deze gronden niet eerder waren aangevoerd. Eiser had ook aangevoerd dat zijn woning een 'drive-in woning' is en dat dit invloed heeft op de waarde, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkingen had gemaakt met andere woningen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.