ECLI:NL:RBMNE:2022:2095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/2867
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht en onvoldoende bewijs van niet-betaald werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiseres had bijstand aangevraagd en deze was op 15 mei 2020 ingetrokken omdat zij volgens verweerder inkomsten uit arbeid had. De eiseres stelde dat zij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 niet was betaald voor haar werkzaamheden, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres op 22 februari 2020 een zorgovereenkomst had getekend, ingaande op 1 februari 2020, en dat zij niet tijdig had gemeld dat zij deze overeenkomst had afgesloten. Dit leidde tot de conclusie dat de eiseres de inlichtingenplicht had geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de te beoordelen periode geen inkomsten had die boven de bijstandsnorm uitkwamen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres geen gronden had aangevoerd tegen de terugvordering van de teveel betaalde bijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam]

gevestigd te [vestigingsplaats] , in de hoedanigheid van bewindvoerder van:
[eiseres], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: E. Percin).

Procesverloop

1. In het besluit van 15 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstand ingetrokken over de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 omdat eiseres inkomsten uit arbeid heeft. Over deze periode heeft verweerder de teveel betaalde bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 2.274,17.
1.1.
In het besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te overleggen.
1.6.
Eiseres heeft dit op 10 januari 2022 gedaan. Verweerder heeft op 26 januari 2022 gereageerd.
1.7.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 14 maart 2022.

Overwegingen

Wat aan deze zaak vooraf ging
2. Eiseres heeft zich op 21 januari 2020 gemeld om bijstand aan te vragen. Eiseres heeft toen gezegd dat zij mogelijk per 1 april 2020 een arbeidscontract krijgt aangeboden. [1] In verband hiermee is een rechtmatigheidsonderzoek ingepland voor 1 april 2020. [2]
3. Verweerder heeft op 16 maart 2020 eiseres vanaf 1 februari 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend naar de norm van een alleenstaande.
4. Verweerder heeft op 6 april 2020 van de bewindvoerder van eiseres een kopie ontvangen van een zorgovereenkomst/arbeidsovereenkomst Wet langdurige zorg (zorgovereenkomst) voor onbepaalde tijd, door eiseres getekend op 22 februari 2020. De zorgovereenkomst is gesloten met ingang van 1 februari 2020, met een arbeidsduur van (maximaal) drie dagen per week, tegen een loon van € 20,- per uur en er is geen proeftijd afgesproken.
5. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor onder procesverloop staat vermeld.
Het standpunt van verweerder
6. In het besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat hij de bijstand heeft ingetrokken omdat eiseres niet heeft doorgegeven dat zij op 22 februari 2020 een zorgovereenkomst heeft afgesloten, ingaande op 1 februari 2020. Tijdens de aanvraagprocedure is een eventuele baan als zorgverlener per 1 april 2020 aan de orde geweest. Eiseres heeft nadien via haar bewindvoerder op 6 april 2020 mededeling gedaan van de zorgovereenkomst, ingaande op 1 februari 2020. Omdat eiseres op grond van deze zorgovereenkomst meer inkomen had dan de voor haar geldende bijstandsnorm heeft verweerder het recht op bijstand over genoemde periode ingetrokken. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat zij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 niet over inkomen boven de voor haar geldende bijstandsnorm heeft beschikt.
De beoordeling van de rechtbank
7. De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020.
8. Eiseres voert allereerst aan dat de gronden die zij in bezwaar heeft aangevoerd, in beroep als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat eiseres hierbij niet heeft uitgelegd waarom het standpunt van verweerder in reactie op haar bezwaargronden niet in stand kan blijven. De rechtbank gaat daarom niet in op de algemene stelling dat eiseres de bezwaargronden herhaalt, maar alleen op de beroepsgronden die zijn toegelicht.
9. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geschil is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet meteen bij verweerder te melden dat zij op 22 februari 2020 een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft afgesloten met ingang van 1 februari 2020.
10. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand als verweerder daardoor niet kan vaststellen of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene de bijstand nodig had. Het is in die situatie aan betrokkene om aannemelijk te maken dat als hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, hij recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [3]
11. Eiseres voert aan dat zij in de te beoordelen periode (aanvullend) recht had op bijstand omdat zij in de periode van februari tot en met april 2020, werd ingewerkt en daarvoor niet werd betaald. Pas vanaf mei 2020 werd zij voor haar werkzaamheden bij [A] betaald.
12. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in te beoordelen periode (aanvullend) recht op bijstand had. Met wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij niet is betaald voor haar (inwerk)werkzaamheden in de periode van februari tot en met april 2020.
13. Vaststaat dat eiseres op 22 februari 2020 de zorgovereenkomst met [A] heeft getekend, ingaande op 1 februari 2020, met een arbeidsduur van (maximaal) drie dagen per week, tegen een loon van € 20,- per uur. In de zorgovereenkomst is aangekruist dat de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en dat er geen proeftijd of inwerkperiode is afgesproken. Niet in geschil is dat eiseres op grond van deze zorgovereenkomst vanaf februari 2020 bij [A] werkzaamheden heeft verricht. De zorgovereenkomst op zich biedt echter geen enkele aanknopingspunt voor de stelling dat eiseres pas na een inwerkperiode zou worden betaald voor haar werkzaamheden. Verder heeft eiseres een jaaropgave van de SvB en de daarbij behorende banktransacties overgelegd. Hieruit blijkt dat op de bankrekening van eiseres vanaf 9 juli 2020 door de SvB acht maal een bedrag van € 2.000,- is betaald. Deze stukken zijn onvoldoende om op grond daarvan vast te kunnen stellen op welke periode de betalingen van de SvB precies betrekking hebben. Dat door de SvB steeds hetzelfde bedrag wordt betaald wekt immers de suggestie dat deze bedragen geen betrekking hebben op het daadwerkelijk door eiseres per maand gewerkte aantal uren. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het bedrag dat de SvB op 9 juli 2020 heeft overgemaakt voor mei 2020, (€ 2.000,-) niet strookt met de stelling in bezwaar dat eiseres in de maand mei 2020 (slechts) vijftien uur heeft gewerkt. Bovendien blijkt uit een ongedateerde brief van [A] aan de bewindvoerder dat de door eiseres in mei 2020 gewerkte uren nietbetaalde inwerkuren zouden zijn. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van eiseres dat zij vanaf mei 2020 voor haar werkzaamheden werd betaald.
14. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om de roosters van de werkzaamheden bij [A] in te leveren en de pgb-administratie bij de SvB op te vragen (zo nodig met een machtiging van [A] ) waaruit met name kan blijken hoeveel uur eiseres in de periode van februari tot en met mei 2020 heeft gewerkt en of eiseres in mei 2020 door de SvB ook is betaald voor uren die zij in de maanden februari tot en met april 2020 heeft gewerkt/werd ingewerkt.
15. Met de overgelegde roosters heeft eiseres niet alsnog aannemelijk gemaakt dat zij niet is betaald voor haar (inwerk)werkzaamheden in de periode van februari tot en met april 2020. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt betreft het identieke roosters. De data die in de roosters staan vermeld, betreffen immers alleen de maand mei 2020. Aan deze roosters komt al daarom geen bewijswaarde toe. Bovendien komt eiseres ook niet voor op het rooster waar boven staat ‘Rooster Mei 2020’ terwijl zij in beroep stelt dat ze vanaf mei 2020 werd betaald voor haar werkzaamheden voor [A] . Over de pgbadministratie heeft de bewindvoerder gesteld dat het niet is gelukt om die te verkrijgen omdat de SvB geen (privacy) gevoelige gegevens verstrekt over de periode dat eiseres heeft meegelopen met de vaste medewerkers. Omdat gesteld noch gebleken is dat de bewindvoerder bij het opvragen van de SvB administratie een machtiging van [A] heeft overgelegd, komt het feit dat het de bewindvoerder niet is gelukt om deze administratie van de SvB te verkrijgen voor rekening en risico van eiseres.
16. Uit wat hiervoor is vastgesteld en overwogen volgt dat eiseres er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij in de periode van februari tot en met april 2020 niet is betaald voor haar (inwerk)werkzaamheden. De bewindvoerder heeft ter zitting nog gesteld dat eiseres (mogelijk) de uren die zij in februari tot en met april 2020 werd ingewerkt, met terugwerkende kracht uitbetaald heeft gekregen in mei 2020. Maar ook deze stelling is niet aannemelijk geworden.
17. Uit het voorgaande volgt dat onduidelijkheid is blijven bestaan over de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden en de verkregen inkomsten in de periode van februari tot en met april 2020. Er is onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat eiseres in de te beoordelen periode geen inkomsten of minder inkomsten heeft ontvangen dan de voor haar gelende bijstandsnorm. Daarom is het niet mogelijk om het recht op bijstand in de te beoordelen periode alsnog vast te stellen, ook niet schattenderwijs. Dit betekent dat verweerder verplicht was om de aan eiseres verstrekte bijstand in te trekken.
18. Tegen de terugvordering heeft eiseres geen aparte gronden aangevoerd.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie p. 5 van het rapport ‘Aanvraag levensonderhoud’, productie 10.
2.Zie p. 9 van het rapport ‘Aanvraag levensonderhoud’, productie 10.
3.Zie bijvoorbeeld punt 4.7 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1417.