ECLI:NL:RBMNE:2022:203

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser recht heeft op een Ziektewet-uitkering vanaf 9 juni 2020, na zich ziek te hebben gemeld vanwege rug- en knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in een besluit van 31 augustus 2020 vastgesteld dat eiser geschikt is voor zijn maatgevende arbeid, waardoor hij geen recht heeft op een Ziektewet-uitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 11 januari 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het onderzoek aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen aanvullende medische informatie over te leggen. Eiser heeft op 7 oktober 2021 aanvullende medische informatie ingediend, waar het Uwv op heeft gereageerd met rapportages van verzekeringsartsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapportages voldoen aan de vereisten en dat het Uwv zich op deze rapportages mocht baseren.

De rechtbank concludeert dat eiser, ondanks zijn klachten, geschikt is voor de functies Productiemedewerker industrie en Telefonisch verkoper, en dat hij daarom geen recht heeft op een Ziektewet-uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries op 18 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Lück),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1.1.
Eiser meldde zich op 9 juni 2020 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek
wegens rug- en linkerknieklachten.
1.2.
Met het besluit van 31 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser vanaf 9 juni 2020 geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn maatgevende arbeid. Eiser heeft daarom geen recht op een Ziektewet-uitkering.
1.3.
Met het besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021 door middel van een
Skype-verbinding. Eiser was aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden en op 19 augustus 2021 in een verkort proces-verbaal aangegeven dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om medische informatie over te leggen in verband met een scheurtje in zijn meniscus dat recentelijk bij hem is vastgesteld.
1.7.
Met de brief van 7 oktober 2021 heeft eiser aanvullende medische informatie van zijn huisarts en orthopeed overgelegd. Op 21 oktober 2021 heeft het Uwv hierop gereageerd door middel van een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2021 en een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 oktober 2021.
1.8.
Op 14 december 2021 heeft eiser zich afgemeld voor de geplande zitting op 29 december 2021. Omdat verweerder geen behoefte had aan een nadere mondelinge behandeling, heeft de zitting van 29 december 2021 geen doorgang gevonden.
1.9.
Met de brief van 17 december 2021 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat een tweede zitting achterwege wordt gehouden en het onderzoek ter zitting wordt gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. In deze zaak draait het om de vraag of eiser per 9 juni 2020 recht heeft op ziekengeld. Om die vraag te kunnen beantwoorden is bepalend of eiser op dat moment in staat was om zijn arbeid te verrichten. Volgens de (verzekerings-)artsen van het Uwv is eiser daartoe in staat, maar eiser betwist dit.
Beoordelingskader
3. Een verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Dit is geregeld in artikel 19 van de Ziektewet.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Er zijn uitzonderingen op deze regel. Dat is het geval als een verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. Als maatstaf voor zijn arbeid gelden dat de functies die geduid zijn bij de beoordeling op grond van de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (Wet WIA). Van ongeschiktheid in de zin van de Ziektewet is geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
5. In de situatie van eiser moet voor de beoordeling van de ongeschiktheid van ‘zijn arbeid’ gekeken worden naar de geduide functies bij de WIA-beoordeling. Het gaat om de functies Productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180), Assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code: 267041), Wikkelaar (SBC-code: 267053), Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code: 111172) en Telefonisch verkoper (SBC-code: 315173).
6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van (verzekerings-)artsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
7. Eiser voert aan dat hij niet kan nagaan of een zorgvuldige afweging heeft
plaatsgevonden ten aanzien van zijn belastbaarheid en de belasting in de geduide functies.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar zijn ingebrachte rapportages van
4 maart 2021 en 27 mei 2021 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur, verzekeringsarts H. Donkers. Volgens eiser zijn er geen omschrijvingen van de geduide functies en een resultaat functiebeoordeling overgelegd.
8. De rechtbank stelt vast dat de omschrijvingen van de geduide functies en een
Resultaat functiebeoordeling (hierna: CBBS-stukken) in de rapportage van de
arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2019 zijn vermeld. Deze rapportage
en de genoemde CBBS-stukken zijn door het Uwv als bijlage bij het besluit van
20 november 2019 meegestuurd aan eiser. Dit laatstgenoemde besluit heeft betrekking op de
weigering van een uitkering van eiser op grond van de Wet WIA per 19 november 2018.
Vervolgens zijn deze rapportage van 11 november 2019 en de CBBS-stukken nogmaals in
deze procedure als bijlage (inventarislijst) bij het verweerschrift overgelegd. De
beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Daarnaast voert eiser aan dat de primaire arts geen verzekeringsarts is en het door hem uitgevoerde onderzoek niet is gecontrasigneerd.
10. De rechtbank overweegt dat bij een beoordeling in het kader van de Ziektewet, zoals hier aan de orde is, het niet noodzakelijk is dat het medisch onderzoek door een verzekeringsarts moet worden uitgevoerd of dat dit door een verzekeringsarts gecontrasigneerd had moeten worden. Dit volgt uit artikel 1, sub b, van de Controlevoorschriften Ziektewet 2020. De rechtbank stelt vast dat de primaire arts,
G. van der Schaaf, werkzaam is voor het Uwv en staat ingeschreven in het BIG-register. Daarmee voldoet hij aan de vereisten zoals bedoeld in het hiervoor vermelde artikel. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat in de bezwaarfase de heroverweging door een geregistreerd verzekeringsarts, A.B. Gille, is uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Verder voert eiser aan dat hij ten onrechte niet lichamelijk is onderzocht op een spreekuur en dat bij beide artsen nauwelijks enig verdieping van de klachten heeft plaatsgevonden. De knieklachten worden niet genoemd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt te erkennen dat de belastbaarheid van de rug iets is verminderd. Het is niet duidelijk in hoeverre de belasting van de functies de belastbaarheid van eiser overschrijden. Volgens eiser is daarom sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
12. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit in de eerste plaats aan de hand van de
rapportage van 7 januari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit deze rapportage blijkt dat deze arts op 29 oktober 2020 een telefonische hoorzitting met eiser heeft gehouden en vervolgens informatie van de behandelaar bij de GGZ en de pijnspecialist heeft ingewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de toen beschikbare medische informatie, het besluit volledig heroverwogen. Hij geeft in de rapportage namelijk aan dat uit de nu beschikbare informatie blijkt dat geen sprake is van ernstige psychopathologie en dat de rugproblematiek niet geheel duidelijk is. Er is mogelijk een zenuwbeklemming in de rug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarom dat eiser is aangewezen op licht mentaal werk zonder duurbeperking en licht fysiek werk dat niet rugbelastend is. Ten aanzien van de knieklachten geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat onduidelijk is wat en of er wat aan de hand is met de linkerknie van eiser. De rechtbank overweegt dat weliswaar geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden, maar eiser wel telefonisch is gehoord. De uitspraak van de CRvB, waarin is geoordeeld dat in geval de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist (zoals in deze zaak aan de orde is) het slechts doen van dossieronderzoek in de regel niet volstaat, is daarom niet van toepassing. [1] De rechtbank concludeert daarom dat de rapportages aan de drie voorwaarden voldoen. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op deze rapportages mocht baseren. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest slaagt daarom niet.
13. Vervolgens is pas in de beroepsfase aan het licht gekomen - nadat de beslissing op het bezwaar was genomen - dat bij eiser een scheurtje in de meniscus is vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze nieuwe medische informatie volledig heeft heroverwogen. Op 30 september 2021 is eiser op een fysiek spreekuur gezien. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser op 7 oktober 2021 verstrekte aanvullende medische informatie van zijn huisarts en orthopeed bij de herbeoordeling is betrokken. Naar aanleiding van deze nieuwe medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van de rug en de knie van eiser, hetgeen leidt tot een herbeoordeling met een aanpassing in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De aanvullende beperkingen worden hierna besproken.
Is de medische beoordeling juist?
14. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. De artsen hebben namelijk
onvoldoende rekening gehouden met zijn rug- en knieklachten. Verder komt uit de medische rapportage van 27 augustus 2020 en 7 januari 2021 niet helder naar voren welke klachten er spelen. De ontvangen informatie van de pijnspecialist schetst ook geen beeld van de bevindingen. Daarom is volgens eiser aanleiding om in een spreekuurcontact de problematiek goed in kaart te brengen en lichamelijk onderzoek te doen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar zijn ingebrachte rapportages van 4 maart 2021 en
27 mei 2021 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur, verzekeringsarts H. Donkers.
15. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat recentelijk bij hem een scheurtje in zijn meniscus is vastgesteld. Eiser beschikt (nog) niet over deze schriftelijke informatie. Hij is in afwachting van een oproep bij de behandelaar voor een injectie om de pijn in zijn knie te bestrijden. In reactie hierop heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting aangegeven dat het Uwv bereid is een arts naar deze recente informatie te laten kijken.
16. In de aanvullende rapportage van 15 oktober 2021 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat uit de MRI-scan van de orthopeed blijkt dat sprake is van een subtiele mediale gonartrose met gering kraakbeen verlies en een degeneratieve scheur van de achterhoorn van de mediale meniscus met daarbij een meniscuscyste. Ten aanzien van de rug duidde de pijnarts een mogelijke radiculaire pijn L5, waarbij de blokkade geen resultaat gaf en eiser werd doorverwezen naar de fysiotherapeut. Verder stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat de neuroloog een discrepantie meldt tussen wat blijkt uit de MRI-scan (een meevallende hernia, waarbij zenuwwortels S1 worden geraakt) en de ervaren klachten. Op basis hiervan neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aan ten opzichte van de FML van 29 oktober 2019. Gelet op de rugklachten wordt eiser beperkt geacht tot het tillen en dragen van 10 kg en het torderen in uiterste standen. Ten aanzien van de linkerknieklachten wordt eiser beperkt geacht voor langdurig (trap)lopen en staan en hurken/knielen en tillen/dragen tot 5 kg. Verder dient eiser zich te kunnen vertreden en zijn been al zittend te kunnen strekken en buigen om stijfheid van de knie te voorkomen.
17. Van de kant van eiser zijn hiertegen aanvullend geen bezwaren meer geuit. Hij acht zijn standpunt voldoende uiteengezet in de beroepsgronden.
18. De rechtbank kan de hiervoor weergegeven conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en ziet geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Daarmee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de FML met de aanvullende medische beperkingen aan zijn herbeoordeling ten grondslag mogen leggen.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
19. Eiser voert aan dat niet is te voorzien in hoeverre in de geduide functies geen sprake is van overschrijding van zijn belastbaarheid. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiser naar zijn ingebrachte rapportage van 4 maart 2021 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur, verzekeringsarts H. Donkers.
20. Naar aanleiding van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegenomen beperkingen van eiser ten opzichte van de FML van 29 oktober 2019 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep F. Bakker in de rapportage van 18 oktober 2021 dat de functies van Assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code: 267041), Productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code: 111172) en Wikkelaar (SBC-code: 267053) niet langer meer als geschikt worden aangemerkt. Dat betekent dat deze functies zijn komen te vervallen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd waarom de twee resterende functies, Productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180) en Telefonisch verkoper (SBC-code: 315173), de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst naar de arbeidsdeskundige rapportage van 11 november 2019. Bij de functie van Productiemedewerker industrie benoemt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat hier geen sprake is van een kenmerkende belasting ten aanzien van torderen, hurken en knielen. Er is geen sprake van langdurig (trap)lopen en staan. Tillen en dragen komt laagfrequent voor tot ongeveer 2 kg. De functie vereist geen gedwongen zithouding en de werkzaamheden kunnen tussentijds kort worden onderbroken. Aan de voorwaarden van het kunnen vertreden en al zittend het been kunnen strekken en buigen wordt daarom voldaan. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de verzekeringsarts bezwaar en beroep overleg gehad of het tussentijds strekken en buigen van het been in een zittende werkhouding conflicteert met het deels werken in een licht gebogen houding.
22. Van de kant van eiser is hier geen aanvullende reactie op gekomen. Hij acht zijn bezwaren voldoende uiteengezet in de beroepsgronden.
23. De rechtbank kan de hiervoor weergegeven uitleg van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige dat de belasting in de functie Productiemedewerker industrie geen knelpunt is. De belasting doet zich namelijk tot circa 3 minuten aaneengesloten voor en in totaal tot circa 15 minuten per uur. Gedurende de overige werktijd van circa 35 minuten per uur is geen sprake van gebogen actief zijn.
Bij de functie van Telefonisch verkoper geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat ten aanzien van torderen, hurken, knielen, langdurig (trap)lopen en staan en de mogelijkheid om tussentijds te vertreden dezelfde overwegingen gelden als bij de functie van Productiemedewerker industrie. Verder heeft eiser bij de functie van Telefonisch verkoper de keuzevrijheid om de werkzaamheden staand uit te voeren en de werkplek leent zich ervoor om in een zittende houding het been tussentijds te strekken en te buigen.
Hieruit volgt dat eiser geschikt is voor deze twee functies.

Conclusie

24. Het Uwv heeft terecht beslist dat eiser vanaf 9 juni 2020 geen recht heeft op een Ziektewet-uitkering, omdat hij geschikt wordt geacht voor de functies Productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180) en Telefonisch verkoper (SBC-code: 315173).
25. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.