Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
[B],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiseres op 7 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) voor haar twee minderjarige kinderen, [A] en [B]. De aanvraag werd op 8 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij aanvoert dat de aanvraag enkel voor haar kinderen bedoeld was. Op 19 januari 2021 heeft zij separate aanvragen voor bijstandsuitkeringen voor [A] en [B] ingediend. De aanvraag voor [A] werd op 28 januari 2021 goedgekeurd, terwijl de aanvraag voor [B] op 1 februari 2021 werd afgewezen. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2021 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het college heeft op 21 oktober 2021 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 1 april 2022 via een beeldverbinding, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van 7 januari 2021 ook door eiseres voor zichzelf is gedaan, ondanks haar bewering dat deze enkel voor haar kinderen was. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op bijstandsuitkering voor zichzelf of dat de afwijzing van de aanvraag voor [B] onterecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering voor [A] correct was en dat er geen reden was om deze af te stemmen op de situatie van eiseres en [B].