ECLI:NL:RBMNE:2022:1993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/4855
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering voor minderjarige kinderen en rechtsmiddelen

In deze zaak heeft eiseres op 7 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) voor haar twee minderjarige kinderen, [A] en [B]. De aanvraag werd op 8 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij aanvoert dat de aanvraag enkel voor haar kinderen bedoeld was. Op 19 januari 2021 heeft zij separate aanvragen voor bijstandsuitkeringen voor [A] en [B] ingediend. De aanvraag voor [A] werd op 28 januari 2021 goedgekeurd, terwijl de aanvraag voor [B] op 1 februari 2021 werd afgewezen. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.

De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2021 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het college heeft op 21 oktober 2021 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 1 april 2022 via een beeldverbinding, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van 7 januari 2021 ook door eiseres voor zichzelf is gedaan, ondanks haar bewering dat deze enkel voor haar kinderen was. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op bijstandsuitkering voor zichzelf of dat de afwijzing van de aanvraag voor [B] onterecht was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering voor [A] correct was en dat er geen reden was om deze af te stemmen op de situatie van eiseres en [B].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

mede als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige zonen
[A]en
[B],
(gemachtigde: mr. S. Karkache)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Inleiding en procesverloop

Op 7 januari 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag is bedoeld om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van haarzelf en haar twee minderjarige kinderen [A] en [B] .
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen het besluit van 8 januari 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt namens [A] en [B] . Tevens heeft eiseres een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Eiseres voert aan dat de aanvraag van 7 januari 2021 namelijk is bedoeld voor haar twee kinderen en niet voor haarzelf.
Op 19 januari 2021 heeft eiseres separate bijstandsuitkeringen aangevraagd ten behoeve van [A] en [B] .
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van [A] toegewezen per 7 januari 2021. Bij besluit van 1 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van [B] afgewezen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 28 januari 2021 en 1 februari 2021.
Bij uitspraak van 5 maart 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening naar aanleiding van het besluit van 7 januari 2021 afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 1 april 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank honoreert het verzoek van eiseres tot vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht.
Met betrekking tot eiseres
2. Eiseres stelt dat zij niet beoogd heeft om een bijstandsaanvraag voor haarzelf in te dienen. Zij erkent dat zij zelf geen recht heeft op een bijstandsuitkering. De aanvraag is slechts bedoeld geweest voor haar kinderen. Doordat verweerder zich toch heeft uitgelaten over haar recht op een bijstandsuitkering, is het bestreden besluit onrechtmatig, aldus eiseres.
3. In de hiervoor aangehaalde uitspraak van 5 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uit de aanvraag van 7 januari 2021 is af te leiden dat eiseres deze voor haarzelf heeft gedaan. De rechtbank neemt dit oordeel over en maakt die tot de hare. In het bestreden besluit is verweerder dan ook terecht ingegaan op de vraag of eiseres recht heeft op een bijstandsuitkering. De beroepsgrond faalt dus.
4. Ook als de rechtbank eiseres erin zou volgen dat de aanvraag van 7 januari 2021 niet bedoeld was voor haarzelf, maar slechts voor [A] en [B] , dan zou dat eiseres nog geen soelaas bieden. Het zou slechts tot het oordeel leiden dat er voor verweerder geen aanleiding was geweest om in het bestreden besluit in te gaan op de vraag of eiseres recht op bijstand heeft. De omstandigheid dat verweerder dat toch heeft gedaan, leidt er niet toe dat eiseres op enigerlei wijze in haar belang is geschaad. Immers, zij stelt beoogd te hebben om per 7 januari 2021 bijstandsaanvragen in te dienen voor [A] en [B] . Verweerder heeft in het bestreden besluit ook beoordeeld of [A] en [B] per 7 januari 2021 recht op bijstand hebben. In zoverre heeft verweerder dus beslist op de aanvragen zoals eiseres die stelt te hebben bedoeld. De rechtbank ziet hierin geen onrechtmatigheid in het bestreden besluit.
Met betrekking tot [B]
5. Eiseres stelt dat verweerder de bijstandsuitkering voor [B] ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat hij geen verblijfstitel in Nederland heeft. Tegen het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning is namens [B] namelijk een rechtsmiddel aangewend. Als gevolg hiervan beschikt [B] nog steeds over rechtmatig verblijf en op grond daarvan heeft hij recht op een bijstandsuitkering, aldus eiseres.
6. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en overweegt daartoe het volgende. Namens [B] is een rechtsmiddel aangewend tegen het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning. Het rechtsmiddel leidt er slechts toe dat de werking van het besluit waarbij zijn verblijfsvergunning is ingetrokken wordt opgeschort. Deze opschorting betekent niet dat [B] in het bezit is gebleven van een geldige verblijfsvergunning. Wel heeft hij door de opschorting rechtmatig verblijf gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit rechtmatig verblijf is slechts procedureel van aard. Uit artikel 11, tweede lid, van de Pw vloeit voort dat dit zogenoemde procedurele verblijfsrecht geen recht geeft op een bijstandsuitkering.
7. De rechtbank merkt op dat verweerder de aanvraag om een bijstandsuitkering voor [B] ook om andere, op zichzelf staande redenen heeft afgewezen. Tegen deze andere redenen heeft eiseres geen beroepsgronden gericht.
Met betrekking tot [A]
8. Eiseres betwist de hoogte van de toegekende bijstandsuitkering. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte nagelaten om de bijstandsuitkering af te stemmen [2] op de situatie van [A] . De uitkering is namelijk te laag om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van het hele gezin dat bestaat uit eiseres, [A] en [B] .
9. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de toegekende bijstandsuitkering alleen is bedoeld voor het levensonderhoud van [A] . De voor hem toegekende bijstandsuitkering strekt er niet toe om mede te kunnen voorzien in het levensonderhoud van eiseres en [B] . Bij het vaststellen van de hoogte van de toegekende uitkering heeft verweerder dus terecht geen rekening gehouden met de kosten die worden gemaakt voor het levensonderhoud van eiseres en [B] . Eiseres heeft overigens geen argumenten aangedragen over zijn omstandigheden, mogelijkheden of middelen, die verweerder aanleiding hadden moeten geven om de bijstand af te stemmen. De beroepsgrond faalt dus al hierom. Partijen twisten verder nog over de vraag of verweerder in het bestreden besluit heeft mogen betrekken dat [A] maandelijks bedragen ontvangt aan aanvullende bijzondere bijstand en zorgcompensatie. Aangezien de beroepsgrond al faalt, behoeft dit geschilpunt geen bespreking.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskostenveroordeling van eiseres.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw.