ECLI:NL:RBMNE:2021:872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
21/137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering voor minderjarige kinderen

Op 5 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Karkache, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De aanvraag was afgewezen op 8 januari 2021, omdat verzoekster geen verblijfsstatus had die recht gaf op een bijstandsuitkering. Verzoekster stelde dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien zij als alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen in financiële problemen verkeerde en huurachterstanden had die tot een huisuitzetting konden leiden.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en verweerder gehoord. Verweerder stelde dat er op dat moment geen spoedeisend belang was, omdat voor de oudste zoon van verzoekster inmiddels een bijstandsuitkering was toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen spoedeisend belang had en dat de aanvraag voor de bijstandsuitkering door verzoekster zelf was gedaan, niet namens haar kinderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van evidente onrechtmatigheid en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/137

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. S. Karkache),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. M.B.G. Hofstee).

Procesverloop

Met het besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: bijstandsuitkering) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Verzoekster was aanwezig samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
Feiten
3. Verzoekster heeft op 7 januari 2021 (opnieuw) een bijstandsuitkering aangevraagd om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen, [A] (geboren: [2015] ) en [B] (geboren: [2018] ).
4. Met het besluit van 8 januari 2021 (hierna: het besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster geen verblijfstitel heeft die recht geeft op een bijstandsuitkering.
Standpunt verzoekster
5. Verzoekster vindt dat er sprake is van spoedeisend belang bij deze procedure. Samengevat voert verzoekster aan dat zij als alleenstaande vrouw met haar minderjarige kinderen niet over inkomen beschikt om de vaste lasten te voldoen. Zij krijgt slechts een beperkt bedrag van haar ex-echtgenoot, maar kan hier niet van rondkomen. Tijdens de zitting heeft verzoekster beargumenteerd dat sprake is van huurachterstanden, die tot een huisuitzetting zouden kunnen leiden.
6. Inhoudelijk is van belang dat verzoekster niet voor zichzelf een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, maar voor haar twee kinderen. Verweerder heeft dit verkeerd weergegeven in het besluit. Verzoekster weet dat zij vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning geen aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering. [1] Haar kinderen kunnen wél aanspraak maken op een bijstandsuitkering. [2] De betalingen voor de oudste zoon zijn echter onvoldoende om te voorzien in het levensonderhoud. Hierdoor verkeert verzoekster in een zeer zwakke financiële positie. Door de nadelige gevolgen daarvan voor haar kinderen, levert dit strijd op met diverse internationale bepalingen. [3]
Standpunt van verweerder
7. Tijdens de zitting heeft verweerder meegedeeld dat voor het oudste kind van verzoekster inmiddels een bijstandsuitkering is toegekend en dat de vader af en toe (kleine) bedragen overmaakt. Verweerder vindt dus dat er op dit moment geen sprake is van spoedeisend belang. Inhoudelijk verwijst verweerder naar het besluit, waarmee de aanvraag die nu voorligt is afgewezen, omdat deze op verzoekster betrekking heeft. Verzoekster heeft geen verblijfsstatus die recht geeft op een bijstandsuitkering.

Beoordeling

Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
9. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van spoedeisend belang. Weliswaar blijken uit de door verzoekster overgelegde stukken betalingsachterstanden en schulden, maar hier staat tegenover dat geen sprake is van een negatief banksaldo, dat er inmiddels een uitkering aan de oudste zoon van verzoekster is toegekend en dat uit de stukken blijkt dat een regeling is getroffen voor de huurachterstand. Deze regeling wordt, voor zover hier informatie over aanwezig is, nagekomen. Indien sprake zou zijn van een dreigende huisuitzetting, dan geldt dat door de gemachtigde van verzoekster tijdens de zitting naar voren is gebracht dat als er toch sprake zou zijn van een dreigende huisuitzetting, hulp wordt geboden door de gemeente om die huisuitzetting af te wenden.
Evidente onrechtmatigheid
10. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de aanwezige stukken enkel is op te maken dat de aanvraag voor een bijstandsuitkering door verzoekster zelf is gedaan en op haar betrekking heeft. Uit de ‘samenvatting aanvraag bijstand’ is op te maken dat de aanvraag voor verzoekster zelf is ingevuld. De vragen zijn vanuit haar perspectief gesteld en er wordt onder meer naar haar verblijfsstatus, gezinssituatie, woonsituatie gevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangevoerd dat, op pagina 40 van de Galo rapportage levensonderhoud, de kinderen van verzoekster als medebewoner zijn vermeld. Hieruit is echter niet op te maken dat het de intentie van verzoekster was voor haar zoons een aanvraag in te dienen. Als dit het geval zou zijn geweest, dan was verzoekster zelf vermeld als medebewoner van de aanvragers (in dat geval haar zoon(s)). Daarbij is er een e-mail van dezelfde dag als de aanvraag (7 januari 2021), waarin staat:
“Nu zie ik tot mijn schrik dat [verzoekster] bsn … zelf vandaag een aanvraag heeft gedaan via balie.”Ook hieruit is enkel op te maken dat verzoekster voor zichzelf een aanvraag heeft ingediend.
12. Er is gelet op het voorgaande enkel op te maken dat de aanvraag, die in deze procedure voorligt, door verzoekster voor haarzelf is gedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster, in de periode waar het in deze procedure om gaat, geen rechtmatig verblijf heeft en geen aanspraak kan maken op een uitkering in het kader van de Participatiewet. De voorzieningenrechter concludeert dat geen sprake is van evidente onrechtmatigheid.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.artikel 11, derde lid, onder a en b van de Participatiewet (Pw)
2.artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.artikel 3 en 8 van het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind