Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
De wetgever beoogt met de Wet compensatieregeling transitievergoeding een einde te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’. De compensatieregeling en de voor invoering daarvan in de wetsgeschiedenis gegeven redenen brengen mee dat als norm van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW geldt dat een ‘slapend dienstverband’ in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. Die norm brengt tevens mee dat in dat geval in beginsel door de werkgever aan de werknemer een vergoeding behoort te worden toegekend.”
Als is voldaan aan de vereisten van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.”
meebrengtdat als norm van goed werkgeverschap geldt dat een slapend dienstverband in beginsel behoort te worden beëindigd als de werknemer dat wenst en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring daarvan. De kantonrechter leest hierin (slechts) dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is om in te stemmen met een beëindigingsvoorstel van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer als hij de te betalen transitievergoeding (geheel of gedeeltelijk) krijgt gecompenseerd. Zij sluit daarmee aan bij de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4698. Nu [gedaagde] op dit moment geen zekerheid heeft over financiële compensatie van de transitievergoeding, rust op haar op grond van goed werkgeverschap niet de verplichting om mee te werken aan beëindiging met een vergoeding. Dit geldt te meer nu [gedaagde] , zoals ook uit de beschikking van deze rechtbank van 15 februari 2017 volgt, aan al haar verplichtingen jegens [eiseres] uit hoofde van het dienstverband heeft voldaan. De primaire vordering van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
onder voorbehoud van wederzijdse overeenstemming m.b.t. de nog op te stellen VSO en mogelijke details.” Van algehele overeenstemming was dus geen sprake.