ECLI:NL:RBMNE:2022:1936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
HA RK 22/87
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen griffierecht in het kader van de WHOA

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 11 mei 2022, is het verzet van mevrouw J.M.A. Zandvoort tegen het opgelegde griffierecht in de procedures van haar cliënt, Eneco Services B.V., niet-ontvankelijk verklaard. Zandvoort had op 21 december 2021 verzet ingesteld tegen het griffierecht dat op 2 november 2021 was afgeboekt. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het instellen van verzet op 2 december 2021 eindigde, waardoor het verzet te laat was ingediend. De rechtbank benadrukt dat de datum van betaling van het griffierecht bepalend is voor de aanvang van de verzettermijn, ongeacht de kennisname van de hoogte van het griffierecht door Zandvoort.

Ten overvloede motiveert de rechtbank dat, zelfs als het verzet tijdig was ingesteld, het alsnog geen kans van slagen zou hebben gehad. Zandvoort had aangevoerd dat Eneco geen griffierecht verschuldigd was omdat er slechts een zienswijze was ingediend en geen verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek. De rechtbank legt uit dat de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze enkel openstaat voor belanghebbenden die een verzoek tot afwijzing hebben ingediend, en dat het griffierecht correct was geheven op basis van de hoogte van de vordering van Eneco, die niet meer dan € 100.000,00 bedroeg. De rechtbank concludeert dat de griffierechten correct zijn vastgesteld en dat het verzet van Zandvoort niet ontvankelijk is.

Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz) en de regels omtrent het indienen van verzet tegen griffierechten in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA).

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer : C/16/537413 / HA RK 22/87
uitspraakdatum : 11 mei 2022
Beschikking van de voorzieningenrechter van 11 mei 2022
in de zaak van
mevrouw
J.M.A. Zandvoort
advocaat te Veghel ,
verzoekster,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zetelend te Utrecht,
verweerder.
Partijen worden hierna Zandvoort en de griffier genoemd.

1.Het verzoek

1.1.
Per e-mail van 21 december 2021 heeft Zandvoort ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend. Bij dat verzoekschrift komt Zandvoort overeenkomstig artikel 29 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz) in verzet tegen het aan haar cliënt, Eneco Services B.V. (“Eneco”) opgelegde griffierecht in de procedures met zaaknummer FT HO 21/805, 806, 807, 809 en 810. Dit betreft een procedure waarin een verzoek tot homologatie van een akkoord is ingediend op grond van artikel 383 Fw.

2.De beoordeling

2.1.
Zandvoort heeft namens haar client Eneco een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord ingediend in bovengenoemde procedure.
2.2.
Het griffierecht is destijds vastgesteld op € 2.076,00. Het griffierecht is afgeboekt via de rekening-courant van Zandvoort op 2 november 2021.
2.3.
Zandvoort stelt dat haar client Eneco geen griffierecht is verschuldigd omdat Eneco niet een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie maar een zienswijze heeft ingediend. Voor het indienen van een zienswijze is geen griffierecht verschuldigd. Dit betreft geen verzoeker of verweerder zoals omschreven in artikel 3 van de Wgbz.
2.4.
Artikel 29 lid 1 Wgbz luidt als volgt:
‘Degene die de griffierechten en verschotten heeft betaald, kan gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald.’
2.5
Het griffierecht is op 2 november 2021 afgeboekt via de rekening-courant van Zandvoort . Deze afboeking geldt als betaling. Dit betekent dat Zandvoort vanaf die datum verzet kon instellen en dat de daarvoor geldende termijn eindigde op 2 december 2021. Dat Zandvoort niet eerder dan op 21 december 2021 op de hoogte raakte van de hoogte van het griffierecht leidt er niet toe dat die termijn wordt verlengd. De rechtbank verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:160). In de conclusie (ECLI:NL:PHR:2016:1071) is daartoe het volgende overwogen:
“De Raad voor de Rechtspraak heeft op 15 juni 2011 advies uitgebracht aan de minister inzake het wetsvoorstel tot reparatie van de Wgbz13, waarin de Raad uitdrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor de positie van rekening-couranthouders bij de toepassing van art. 29 Wgbz:
“Artikel 29 Wgbz
(…) Voorts levert de formulering in artikel 29 Wgbz een probleem op ten aanzien van het instellen van verzet tegen het geheven griffierecht en verschotten bij rekening couranthouders. Het beleid binnen de Rechtspraak is dat degene die een rekening courantverhouding heeft met een gerecht geacht wordt te hebben betaald. Echter pas aan het einde van de maand ontvangt de rekening couranthouder een overzicht met de geheven griffierechten. Indien het griffierecht in de eerste week van de maand is geheven, is de verzettermijn al bijna verstreken op het moment dat de betaling bekend wordt, en voor het in de ander weken van de maand geheven griffierecht is de verzettermijn nog maar kort. Het kan naar de mening van de Raad niet zo zijn dat een partij niet-ontvankelijk is in haar verzet, terwijl de termijn al (bijna) was verstreken op het moment dat de betaling bekend werd. Mogelijke oplossingen kunnen zijn: het geven van een langere termijn, een aanvulling dat de termijn voor verzet pas begint te lopen op het moment waarop de heffing bekend was of toepassing van de hardheidsclausule.”
De minister heeft de door de Raad voor de Rechtspraak aangedragen oplossingsrichtingen niet overgenomen in het wetsvoorstel.
Deze (al dan niet uitdrukkelijke) keuze van de wetgever om geen uitzondering te maken voor rekening-couranthouders, brengt m.i. mee dat in alle gevallen de datum van betaling van het griffierecht bepalend is voor de aanvang van de verzettermijn. Zo wordt art. 29 Wgbz in de rechtspraak ook toegepast”.
2.6.
Omdat de termijn dus afliep op 2 december 2021, is het verzet door Zandvoort van 21 december 2021 te laat. De rechtbank zal Zandvoort daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
2.7.
Ten overvloede geldt het volgende. Zandvoort stelt een zienswijze te hebben ingediend. Voor het indienen van een zienswijze is – volgens Zandvoort - geen griffierecht verschuldigd. Zandvoort stelt hieromtrent op 26 oktober 2021 in het kader van de onder 1.1. beschreven procedure:

Volledigheidshalve informeer ik u dat er bezwaar bestaat tegen de homologatie van het akkoord nu mijn klant onevenredig wordt benadeeld. […]
[…] Gezien het vorenstaande ben ik van mening dat het akkoord niet gehomologeerd zou moeten worden
2.8.
Artikel 384 lid 7 Fw luidt als volgt:
“De rechtbank beslist niet als bedoeld in het eerste lid nadat zij de schuldenaar, de herstructureringsdeskundige zo die is aangewezen, de observator, bedoeld in artikel 380, zo die is aangesteld, en de stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders, dan wel de wederpartij, zo die een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord of tot verlening van toestemming voor de opzegging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 383, achterste lid, hebben ingediend, op een door haar nader te bepalen wijze in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze te geven.”
2.9.
Op grond van artikel 384 lid 7 Fw staat de mogelijkheid van het geven van een zienswijze enkel open aan belanghebbenden waaronder stemgerechtigde schuldeisers zo die een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord hebben ingediend. Aan het indienen van een zienswijze komt een schuldeiser pas toe nadat het griffierecht op grond van artikel 383 lid 8 jo. artikel 19a lid 3 Wgbz verschuldigd is geworden. [1] Mede gezien de inhoud en de strekking van het bericht van 26 oktober 2021, doelt Zandvoort op afwijzing tot het verzoek van homologatie. De slotsom moet zijn dat de rechtbank in haar beschikking van 10 november 2021 correct het bericht van Zandvoort van 26 oktober 2021 heeft opgevat als een verzoek tot afwijzing van het verzoek tot homologatie van het akkoord.
2.10.
Voor verzoeken tot afwijzing van de homologatie op grond van artikel 383 lid 8 Fw jo. artikel 19a lid 3 Wgbz wordt het griffierecht bepaald aan de hand van het bedrag van de vordering. De hoogte van de vordering van Eneco heeft een beloop van niet meer dan € 100.000,00. Om die reden is er correct griffierecht geheven voor een rechtspersoon ter hoogte van € 2.076,00.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet niet-ontvankelijk
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.

Voetnoten

1.M. Wouters, ‘WHOA: hoe zit het met het griffierecht?’,