In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 11 mei 2022, is het verzet van mevrouw J.M.A. Zandvoort tegen het opgelegde griffierecht in de procedures van haar cliënt, Eneco Services B.V., niet-ontvankelijk verklaard. Zandvoort had op 21 december 2021 verzet ingesteld tegen het griffierecht dat op 2 november 2021 was afgeboekt. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het instellen van verzet op 2 december 2021 eindigde, waardoor het verzet te laat was ingediend. De rechtbank benadrukt dat de datum van betaling van het griffierecht bepalend is voor de aanvang van de verzettermijn, ongeacht de kennisname van de hoogte van het griffierecht door Zandvoort.
Ten overvloede motiveert de rechtbank dat, zelfs als het verzet tijdig was ingesteld, het alsnog geen kans van slagen zou hebben gehad. Zandvoort had aangevoerd dat Eneco geen griffierecht verschuldigd was omdat er slechts een zienswijze was ingediend en geen verzoek tot afwijzing van het homologatieverzoek. De rechtbank legt uit dat de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze enkel openstaat voor belanghebbenden die een verzoek tot afwijzing hebben ingediend, en dat het griffierecht correct was geheven op basis van de hoogte van de vordering van Eneco, die niet meer dan € 100.000,00 bedroeg. De rechtbank concludeert dat de griffierechten correct zijn vastgesteld en dat het verzet van Zandvoort niet ontvankelijk is.
Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz) en de regels omtrent het indienen van verzet tegen griffierechten in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA).