ECLI:NL:RBMNE:2022:1932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2878
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede jaar (TVB2) en de gevolgen voor de Ziektewetuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 mei 2022, staat de toetsing van de verbetering van de belastbaarheid van een ex-werknemer centraal. De zaak betreft een beroep van Stichting Lyvore tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering op grond van de Ziektewet van de ex-werknemer per 8 januari 2020 heeft beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer, die zich op 9 februari 2018 ziek meldde, met ingang van 13 november 2019 meer dan 65% van zijn loon kan verdienen. Dit besluit is door de ex-werknemer bestreden, waarna het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en de belastbaarheid van de ex-werknemer aanpaste.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de procedurele aspecten van de besluitvorming van het Uwv kritisch bekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ex-werknemer niet gesproken en zijn conclusies zijn gebaseerd op dossierstudie. De rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is, gezien de medische situatie van de ex-werknemer en de noodzaak voor een fysiek spreekuurcontact. De rechtbank concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsarts niet overeenkomen met die van de primaire verzekeringsarts, die de ex-werknemer wel heeft gezien. Hierdoor is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 30 juni 2020 en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het kader van de Ziektewet en de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2022 in de zaak tussen

Stichting Lyvore , te Utrecht , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder in het kader van een Toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede jaar (TVB2) bepaald dat de ex-werknemer van eiseres met ingang van 13 november 2019 meer dan 65% van het loon kan verdienen voordat hij ziek werd. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de uitkering op grond van de Ziektewet van de ex-werknemer met ingang van 8 januari 2020 is beëindigd.
De ex-werknemer van eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werknemer gegrond verklaard en bepaald dat de ex-werknemer met ingang van 13 november 2019 niet meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werknemer heeft schriftelijk toestemming verleend om stukken die zijn (medische) gegevens bevatten aan de werkgever (eiseres) toe te sturen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, en medisch adviseur J.M.W.M . Derks . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op de zitting het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de beroepsgronden van eiseres van 1 oktober 2020 in te dienen.
Op 15 juni 2021 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht. De gemachtigde van eiseres heeft hier bij brief van 15 juli 2021 op gereageerd. Verweerder heeft daarna op 9 augustus 2021 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 5 januari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De ex-werknemer van eiseres was werkzaam bij stichting Lyvore als huishoudelijk medewerker voor gemiddeld 20,38 uur per week. Op 9 februari 2018 heeft de ex-werknemer zich ziekgemeld in verband met medische klachten. Vervolgens heeft er een herbeoordeling in het kader van de ZW plaatsgevonden.
Procesbelang
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres procesbelang heeft bij beoordeling van dit besluit. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Ziektewet. Hoewel een geslaagd beroep niet kan leiden tot een eerdere beëindiging van het ziekengeld, kan sprake zijn van een situatie waarin te lang ziekengeld is verstrekt, waardoor sprake kan zijn van onrechtmatig handelen en schadeplichtigheid van verweerder jegens eiseres. Eiseres heeft daarom belang bij een oordeel van de rechter over de zorgvuldigheid van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Grondslag van het bestreden besluit
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van de ex-werknemer aangepast en een nieuwe Functionelemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Volgens deze arts was daarvoor niet noodzakelijk om de ex-werknemer te spreken of om nadere informatie van derden op te vragen. Daarna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat er aanleiding bestond om van de eerdere arbeidskundige beoordeling af te wijken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat de ex-werknemer van eiseres met ingang van 13 november 2019 ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en niet meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De eerder geselecteerde voorbeeldfuncties passen niet binnen de voor de ex-werknemer vastgestelde belastbaarheid. Verweerder heeft zich gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het bezwaar van de ex-werknemer uitsluitend op dossierstudie heeft afgedaan, terwijl de primaire verzekeringsarts de ex-werknemer wel op het spreekuur heeft gezien en tot geheel andere conclusies komt. De ex-werknemer is niet opgeroepen voor een spreekuur en er heeft ook geen telefonisch spreekuur plaatsgevonden. Dit had de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op het feit dat eiseres bezwaar heeft aangetekend tegen de aanpassing van de FML op 19 punten en de maatregelen in verband met COVID-19 in de tweede helft van juni 2020 waren versoepeld, wel moeten doen. Er had volgens eiseres ook informatie moeten worden opgevraagd bij de diverse behandelaren over de psychische klachten en heupklachten van de ex-werknemer, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanneemt dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis bij de ex-werknemer zonder dat deze stoornis wordt genoemd in de beschikbare informatie van de behandelaren. Dat deze psychiatrische stoornis wordt genoemd in een rapportage van de primaire verzekeringsarts bij de anamnese overtuigt niet. Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebruik van de medicatie diazepam aanneemt op de datum in geding, terwijl niet duidelijk is of en in welke mate de ex-werknemer die medicatie op dat moment gebruikt. Verder is niet duidelijk in welke mate de heupklachten aanwezig zijn op de datum in geding. Medisch informatie ontbreekt daarover. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met de rapporten van medisch adviseur J.M.W.N. Derks van 18 juni 2020 en 14 juli 2020.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ex-werknemer niet heeft gezien of gesproken en op grond van dossierstudie tot een aanzienlijke bijstelling komt van de voor de ex-werknemer geldende beperkingen ten aanzien van arbeid. Daarbij wordt ook een urenbeperking van 30 uur per week, 6 uur per dag aangenomen. Dit leidt tot een aangepaste FML. De rechtbank concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de heupklachten en psychische klachten van de ex-werknemer niet overeenkomen met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de bedrijfsarts, die de ex-werknemer wel op een spreekuur hebben gezien. De rechtbank volgt daarom het standpunt van medisch adviseur Derks dat niet goed te begrijpen is op grond van welke medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot zijn conclusies is gekomen. De beschikbare medische informatie van de behandelaren bevat geen informatie over de datum die hier voorligt: 13 november 2019. De rechtbank overweegt hierbij dat van een spreekuurcontact in beginsel slechts kan worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit volgt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep
,gelet op voornoemde jurisprudentie
,niet gevolgd wordt waarom een (fysiek) spreekuurcontact, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, in het geval van de ex-werknemer geen toegevoegde waarde had.
6.De rechtbank is het verder met eiseres eens dat de medische situatie waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van uitgaat, niet goed is terug te voeren op de datum in geding (13 november 2019). Zo is het medicijn diazepam voorgeschreven aan de ex-werknemer. In het rapport van de bedrijfsarts van 28 juni 2019 staat dat de medicatie in overleg met de behandelaar van de ex-werknemer is gestopt. In het rapport van de primaire verzekeringsarts van 13 november 2019 staat eveneens dat de ex-werknemer is gestopt met deze medicatie. In de rapporten van 14 juni 2021 en 8 augustus 2021 verklaart de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter dat de combinatie van ADHD, een depressieve stoornis en gebruik van diazepam een beperking geven ten aanzien van beroepsmatig chauffeuren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het gebruik van het medicijn een gegronde reden voor het beperken van beroepsmatig chauffeuren, omdat bij chronisch gebruik van het medicijn geen rijbewijs kan worden verstrekt en na eenmalig gebruik 72 uur niet gereden mag worden. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden op grond van welke medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanneemt dat de ex-werknemer deze medicatie op de datum in geding wel neemt en in welke hoeveelheid.
7. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat daarin onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom er is afgezien van een fysiek spreekuurcontact en waarom er zwaardere beperkingen zijn aangenomen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgronden van eiseres slagen. De rechtbank komt niet toe aan de grond van eiseres waarom het TVB2 traject niet eerder is opgestart, gelet op het verzoek daartoe van eiseres op 1 juli 2019.
8. Het beroep wordt gegrond verklaard.
9. De rechtbank ziet in deze zaak onvoldoende aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven het geconstateerde gebrek te herstellen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep al driemaal uitgebreid heeft gereageerd op de door eiseres aangedragen argumenten en bij haar standpunt blijft. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de stelling van eiseres dat het TVB2-traject te laat is opgestart.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht aan haar moet vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-,1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, beide met een waarde per punt van € 759,-. Toegekend wordt € 2.059,-.
12. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de vergoeding van de kosten van inschakeling van medisch adviseur J.M.W.N. Derks . De te vergoeden kosten stelt de rechtbank vast aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de Wet tarieven in strafzaken en het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betekent dat een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur voor vergoeding in aanmerking komt.
13. De deskundige heeft aan zijn eerste rapportage 5,5 uur besteed. Aan zijn tweede rapportage heeft hij 2 uur besteed. Voor de aanvullende reactie heeft hij 1,5 uur besteed en daarnaast was hij 1 uur aanwezig tijdens de zitting bij de rechtbank. De rechtbank stelt het aantal te vergoeden uren op 10 uur en stelt de hoogte van de vergoeding vast op 10 x € 134,04 zijnde € 1.340,40. Inclusief 21% btw is dit € 1.621,89.
14. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 3.680,89 (€ 2.059,- + € 1.621,89).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing van 30 juni 2020;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.680,89.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 mei 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.