ECLI:NL:RBMNE:2022:1881
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en de onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 734.000,- voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser stelde dat de indexeringspercentages niet inzichtelijk waren gemaakt en dat hierdoor een ongelijkwaardige procespositie was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende inzicht had gegeven in de indexering en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
Daarnaast voerde eiser aan dat er geen rekening was gehouden met de KOUDV- en liggingsfactoren in het taxatieverslag. De rechtbank stelde vast dat deze factoren niet waren vermeld in het taxatieverslag, maar dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende uitleg had gegeven over de waardevaststelling. Eiser betwistte ook de beoordeling van een referentieobject, maar de rechtbank oordeelde dat eiser dit niet had onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiser niet voldoende waren onderbouwd en dat verweerder op juiste wijze had gehandeld. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.