4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een belendende woning en gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de raadsvrouw van verdachte heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2021319105-4, opgemaakt op 7 oktober 2021 door [A] en [B] , hoofdagenten bij politie Midden-Nederland
(pagina’s 6-7);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, genummerd PL0900-2021319105-10, opgemaakt op 19 oktober 2021 door [C] , inspecteur bij politie Midden-Nederland
(pagina’s 46-48);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2022.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring van de onderdelen ‘
levensgevaar voor een ander’ en ‘
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander’ te komen en zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 2
Op 15 juni 2021 krijgt de politie een melding dat een vrouw schreeuwend voor de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] staat. De politie treft verdachte aan op het erf van voornoemd adres. Verdachte geeft aan dat ze graag haar kleinkinderen wil zien, maar dat dit niet mag van haar schoondochter. De politie vertelt verdachte dat ze op voornoemd adres niet welkom is en verzoekt haar om weg te gaan. Verdachte geeft aan dat ze niet weggaat totdat ze haar kleinkinderen heeft gezien.
De schoondochter van verdachte, [slachtoffer] , doet aangifte van stalking door verdachte. Aangeefster verklaart over overlastmeldingen in de periode tussen 27 juni 2021 en 6 september 2021 waarbij de politie gebeld moest wordenen een incident op 18 september 2021. Aangeefster benoemt hierbij onder meer de volgende gedragingen van verdachte:
- meermalen schreeuwen en schelden voor de woning van aangeefster en haar gezin;
- bonken op het raam van voornoemde woning;
- meermalen spullen door de brievenbus van voornoemde woning gooien;
- een hard voorwerp tegen het raam van voornoemde woning gooien;
- een mok en een fotolijstje in de tuin van voornoemde woning kapot gooien;
- zich voor voornoemde woning aan de pols verwonden met een mes en vervolgens dat bebloede mes door de brievenbus gooien.
De politie krijgt op 26 augustus 2021 een melding dat verdachte schuimbekkend voor de deur zou staan bij de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] en vervolgens terug zou zijn gegaan naar haar eigen woning. De verbalisanten treffen verdachte aan in haar woning met een bebloede handdoek in haar hand en zien een snee op haar hand, ter hoogte van haar pols. Bij de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] ziet de verbalisant dat de voordeur, het kozijn van de voordeur, het raamkozijn en het raam onder het bloed zitten en dat in de gang een mes ligt.
Op 18 september 2021 treft de politie bij de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] een kapot fotolijstje met glas eromheen aan. Op camerabeelden is te zien dat een vrouw voor de voordeur staat en dat ze een wit voorwerp, gelijkend op het fotolijstje dat ter plaatse is aangetroffen, stukgooit op de grond.
Verdachte heeft verklaard meerdere door aangeefster in haar aangifte omschreven handelingen te hebben verricht, te weten het gooien van spullen door de brievenbus, het bonken op het raam, het schreeuwen voor de woning en het voor de woning aan de pols verwonden met een mes.Bij de politie heeft verdachte verklaard dat aangeefster haar meerdere keren heeft laten blijken dat zij geen contact meer met verdachte wilde.
Bewijsoverwegingen feit 2
Stelselmatigheid
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte weliswaar vijf door aangeefster in haar aangifte omschreven handelingen heeft verricht, maar dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarmee stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). De rechtbank stelt vast dat binnen een tijdsbestek van ruim drie maanden negenmaal sprake is geweest van gedragingen van verdachte bij de woning van aangeefster, waarbij verdachte aangeefster heeft lastiggevallen. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van de aangifte te twijfelen nu de aangifte wordt ondersteund door de verschillende processen-verbaal die zijn opgemaakt naar aanleiding van politieoptredens bij de woning van aangeefster. Bovendien heeft verdachte de handelingen ter terechtzitting niet ontkend. Integendeel, zij heeft een verklaring gegeven waarom zij meermalen naar de woning van aangeefster is gegaan. Verdachte heeft meerdere keren schreeuwend en scheldend voor de woning van aangeefster gestaan en heeft spullen door de brievenbus gegooid. Dat verdachte daarbij uiterst ver ging blijkt onder meer uit het feit dat verdachte zichzelf in haar pols heeft gesneden met een mes, waarna zij dit mes door de brievenbus van aangeefster heeft gegooid. De gedragingen van verdachte hebben een flinke impact gehad op aangeefster, inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en angst aangejaagd bij aangeefster .
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (naar objectieve maatstaven bezien) zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Wederrechtelijkheid
De raadsvrouw heeft gesteld dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ niet bewezen kan worden. Er heeft geen stopgesprek plaatsgevonden tussen de politie en verdachte, waardoor het voor verdachte niet duidelijk was dat zij niet meer bij de woning van aangeefster mocht komen en dat bij continuering hiervan strafvervolging zou kunnen volgen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat de politie reeds op 15 juni 2021 aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij niet welkom was bij de woning van aangeefster en dat verdachte heeft verklaard dat zij wist dat aangeefster geen contact meer met verdachte wilde.
De omstandigheid dat geen stopgesprek heeft plaatsgevonden ontneemt dan ook niet de wederrechtelijkheid aan de handelingen van verdachte.
Bewezenverklaring
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 aangeefster heeft belaagd teneinde haar te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen. Ten aanzien van het dwingen iets te doen en het vrees aanjagen overweegt de rechtbank het volgende. Uit diverse verklaringen van verdachte blijkt dat zij aangeefster heeft belaagd om aangeefster ertoe te dwingen contact tussen verdachte en haar kleinkinderen tot stand te brengen. Verder concludeert de rechtbank op basis van het feit dat verdachte zichzelf voor de woning van aangeefster heeft verwond met een mes en vervolgens dit mes door de brievenbus heeft gegooid, dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte deze handelingen heeft verricht met het oogmerk aangeefster vrees aan te jagen.