ECLI:NL:RBMNE:2022:1876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
16/269843-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting en belaging met bijzondere voorwaarden

Op 17 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting en belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 oktober 2021 in Blaricum opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, waardoor gemeen gevaar voor de belendende woningen is ontstaan. De verdachte heeft brandende pitten van een gasfornuis in aanraking gebracht met brandbare materialen, wat leidde tot een gedeeltelijke verbranding van de woning. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 de aangeefster en haar gezin stelselmatig belaagd, wat resulteerde in angst en overlast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 215 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder opname in forensische psychiatrische zorg en een contact- en locatieverbod. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een bipolaire stoornis en alcoholmisbruik, en heeft geoordeeld dat de feiten in verminderde mate aan haar kunnen worden toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/269843-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
verblijvende in de [verblijfplaats] aan de [adres] , [postcode] [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 februari 2022 en 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. A.P. Altena, en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.M.G. de Groot, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 6 oktober 2021 in Blaricum opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan het [adres] , waardoor die woning (gedeeltelijk) is verbrand, waardoor gevaar is ontstaan voor deze woning en de naastgelegen woning en waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan voor in deze naastgelegen woning aanwezige personen;
Feit 2
in de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 in Blaricum [slachtoffer] en/of haar gezin heeft belaagd (gestalkt).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde opzettelijke brandstichting, ten gevolge waarvan die woning (gedeeltelijk) is verbrand en waardoor gemeen gevaar voor een belendende woning en gemeen gevaar voor goederen te duchten was, wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert vrijspraak van de onderdelen ‘
gemeen gevaar voor die woning’, ‘
levensgevaar voor een ander’ en ‘
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte partieel vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde te duchten van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde opzettelijke brandstichting, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wederechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en/of haar gezin.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een belendende woning en gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de raadsvrouw van verdachte heeft geen vrijspraak bepleit van dit feit. De rechtbank volstaat onder voornoemde omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2021319105-4, opgemaakt op 7 oktober 2021 door [A] en [B] , hoofdagenten bij politie Midden-Nederland
(pagina’s 6-7);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, genummerd PL0900-2021319105-10, opgemaakt op 19 oktober 2021 door [C] , inspecteur bij politie Midden-Nederland
(pagina’s 46-48);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2022.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring van de onderdelen ‘
levensgevaar voor een ander’ en ‘
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander’ te komen en zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
Op 15 juni 2021 krijgt de politie een melding dat een vrouw schreeuwend voor de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] staat. De politie treft verdachte aan op het erf van voornoemd adres. Verdachte geeft aan dat ze graag haar kleinkinderen wil zien, maar dat dit niet mag van haar schoondochter. De politie vertelt verdachte dat ze op voornoemd adres niet welkom is en verzoekt haar om weg te gaan. Verdachte geeft aan dat ze niet weggaat totdat ze haar kleinkinderen heeft gezien. [2]
De schoondochter van verdachte, [slachtoffer] , doet aangifte van stalking door verdachte [3] . Aangeefster verklaart over overlastmeldingen in de periode tussen 27 juni 2021 en 6 september 2021 waarbij de politie gebeld moest worden [4] en een incident op 18 september 2021 [5] . Aangeefster benoemt hierbij onder meer de volgende gedragingen van verdachte:
- meermalen schreeuwen en schelden voor de woning van aangeefster en haar gezin [6] ;
- bonken op het raam van voornoemde woning [7] ;
- meermalen spullen door de brievenbus van voornoemde woning gooien [8] ;
- een hard voorwerp tegen het raam van voornoemde woning gooien [9] ;
- een mok en een fotolijstje in de tuin van voornoemde woning kapot gooien [10] ;
- zich voor voornoemde woning aan de pols verwonden met een mes en vervolgens dat bebloede mes door de brievenbus gooien [11] .
De politie krijgt op 26 augustus 2021 een melding dat verdachte schuimbekkend voor de deur zou staan bij de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] en vervolgens terug zou zijn gegaan naar haar eigen woning. De verbalisanten treffen verdachte aan in haar woning met een bebloede handdoek in haar hand en zien een snee op haar hand, ter hoogte van haar pols. Bij de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] ziet de verbalisant dat de voordeur, het kozijn van de voordeur, het raamkozijn en het raam onder het bloed zitten en dat in de gang een mes ligt. [12]
Op 18 september 2021 treft de politie bij de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] een kapot fotolijstje met glas eromheen aan. Op camerabeelden is te zien dat een vrouw voor de voordeur staat en dat ze een wit voorwerp, gelijkend op het fotolijstje dat ter plaatse is aangetroffen, stukgooit op de grond. [13]
Verdachte heeft verklaard meerdere door aangeefster in haar aangifte omschreven handelingen te hebben verricht, te weten het gooien van spullen door de brievenbus, het bonken op het raam, het schreeuwen voor de woning en het voor de woning aan de pols verwonden met een mes. [14] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat aangeefster haar meerdere keren heeft laten blijken dat zij geen contact meer met verdachte wilde. [15]
Bewijsoverwegingen feit 2
Stelselmatigheid
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte weliswaar vijf door aangeefster in haar aangifte omschreven handelingen heeft verricht, maar dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarmee stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De rechtbank overweegt het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
De rechtbank stelt vast dat binnen een tijdsbestek van ruim drie maanden negenmaal sprake is geweest van gedragingen van verdachte bij de woning van aangeefster, waarbij verdachte aangeefster heeft lastiggevallen. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van de aangifte te twijfelen nu de aangifte wordt ondersteund door de verschillende processen-verbaal die zijn opgemaakt naar aanleiding van politieoptredens bij de woning van aangeefster. Bovendien heeft verdachte de handelingen ter terechtzitting niet ontkend. Integendeel, zij heeft een verklaring gegeven waarom zij meermalen naar de woning van aangeefster is gegaan. Verdachte heeft meerdere keren schreeuwend en scheldend voor de woning van aangeefster gestaan en heeft spullen door de brievenbus gegooid. Dat verdachte daarbij uiterst ver ging blijkt onder meer uit het feit dat verdachte zichzelf in haar pols heeft gesneden met een mes, waarna zij dit mes door de brievenbus van aangeefster heeft gegooid. De gedragingen van verdachte hebben een flinke impact gehad op aangeefster, inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en angst aangejaagd bij aangeefster .
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (naar objectieve maatstaven bezien) zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Wederrechtelijkheid
De raadsvrouw heeft gesteld dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ niet bewezen kan worden. Er heeft geen stopgesprek plaatsgevonden tussen de politie en verdachte, waardoor het voor verdachte niet duidelijk was dat zij niet meer bij de woning van aangeefster mocht komen en dat bij continuering hiervan strafvervolging zou kunnen volgen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat de politie reeds op 15 juni 2021 aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij niet welkom was bij de woning van aangeefster en dat verdachte heeft verklaard dat zij wist dat aangeefster geen contact meer met verdachte wilde.
De omstandigheid dat geen stopgesprek heeft plaatsgevonden ontneemt dan ook niet de wederrechtelijkheid aan de handelingen van verdachte.
Bewezenverklaring
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en -overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 aangeefster heeft belaagd teneinde haar te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen. Ten aanzien van het dwingen iets te doen en het vrees aanjagen overweegt de rechtbank het volgende. Uit diverse verklaringen van verdachte blijkt dat zij aangeefster heeft belaagd om aangeefster ertoe te dwingen contact tussen verdachte en haar kleinkinderen tot stand te brengen. Verder concludeert de rechtbank op basis van het feit dat verdachte zichzelf voor de woning van aangeefster heeft verwond met een mes en vervolgens dit mes door de brievenbus heeft gegooid, dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte deze handelingen heeft verricht met het oogmerk aangeefster vrees aan te jagen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 6 oktober 2021 te [plaatsnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen aan het [adres] , door met dat opzet brandende pitten van een gasfornuis in aanraking te brengen met een kaarsenhouder, adapter, batterijen, elektriciteitskabels en een papieren boekje, ten gevolge waarvan die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een belendende woning en voor goederen te duchten was;
Feit 2
op meerdere tijdstippen in de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 te [plaatsnaam] , telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer] , door
- te schreeuwen en te schelden voor de woning en te bonken op het raam van de woning van die [slachtoffer] en haar gezin en
- spullen door de brievenbus van die woning te gooien en
- een hard voorwerp tegen het raam van die woning te gooien en een mok en een fotolijstje in de tuin van die woning kapot te gooien en
- zich voor die woning aan de pols te verwonden met een mes en vervolgens dat bebloede mes door de brievenbus te gooien,

telkens met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 2:
belaging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte is (onder meer) een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 21 januari 2022 opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater.
Voornoemde deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen in de vorm van een bipolaire stemmingsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Verdachte leed ten tijde van de ten laste gelegde feiten hoogstwaarschijnlijk aan een manische episode van een bipolaire stemmingsstoornis en aan een stoornis in het gebruik van alcohol. De aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen bij bewezenverklaring worden beschouwd als voor een belangrijk deel voortgekomen uit een ziekelijk verhoogde prikkelbare stemming en ontremming, veroorzaakt door de bipolaire stemmingsstoornis en versterkt door secundair alcoholmisbruik. Verdachte was door eerdergenoemde ziekteverschijnselen ten tijde van de ten laste gelegde feiten beperkt in haar vermogen tot oordeel en kritiek en in haar impulscontrole. De deskundige adviseert om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van voornoemde psychiater op de daartoe in het rapport genoemde gronden over. De rechtbank concludeert daarom dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf, naast de algemene voorwaarden, een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een opname in een zorginstelling;
  • een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
  • meewerken aan middelencontrole;
  • een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] (geboren op [1987] ) en de heer [D] (geboren op [1985] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • een locatieverbod voor de straat ‘ [straatnaam] ’ in [plaatsnaam] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De officier van justitie heeft, voor het geval de rechtbank overgaat tot oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die niet langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de deskundige Blansjaar in het Pro Justitia rapport van 21 januari 2022, en zich gerefereerd ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht. Tegen een locatieverbod bestaat geen bezwaar. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] en de heer [D] , omdat een contactverbod een eventueel door verdachte in de toekomst te volgen systeemtherapie zou kunnen belemmeren. Ten slotte kan worden volstaan met een proeftijd van één jaar, omdat in voornoemd rapport het recidiverisico van brandstichting wordt ingeschat als laag tot matig verhoogd en het recidiverisico van belaging als matig verhoogd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft in de keuken van haar woning alle pitten van het gasfornuis opengedraaid en de brandende pitten in aanraking gebracht met meerdere goederen, waaronder batterijen, een adapter en een papieren boekje. Hierdoor is brand uitgebroken en is een gedeelte van de woning verbrand. Uit forensisch brandonderzoek is gebleken dat de brand zich gemakkelijk had kunnen uitbreiden vanwege alle brandbare goederen in en rondom de keuken. Bovendien is er gevaar voor de naastgelegen woning ontstaan. Voor de buren moet het een angstige ervaring zijn geweest dat brand is gesticht in de naastgelegen woning, nota bene door de buurvrouw. Het betreft een zeer ernstig feit, vanwege de gevaarlijke en onvoorspelbare situatie die verdachte daarmee in het leven heeft geroepen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan belaging van haar schoondochter, aangeefster [slachtoffer] . Verdachte heeft haar gedurende een aantal maanden meerdere keren lastiggevallen bij de woning van aangeefster en is naar die woning blijven komen nadat aangeefster en de politie verdachte duidelijk hadden gemaakt dat zij daar niet meer welkom was. Verdachte is met haar handelen uiterst ver gegaan en heeft zelfs niet geschroomd voor de woning van aangeefster een suïcidepoging te doen of in ieder geval heeft doen lijken een zodanige poging te ondernemen. De gedragingen van verdachte hebben een grote impact gehad op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en hebben haar ook angst aangejaagd, zoals naar voren komt in het dossier en haar slachtofferverklaring. Bovendien hebben de gedragingen van verdachte ook voor gevoelens van onveiligheid en angst gezorgd bij de andere leden van het gezin van aangeefster, onder wie haar minderjarige kinderen. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd hinder kunnen blijven ondervinden van de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen. Ook heeft verdachte met haar gedragingen voor overlast gezorgd in de buurt van de woning van aangeefster.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte rekening met de volgende rapporten:
  • voornoemd Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 21 januari 2022, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater;
  • reclasseringsadviezen van 10 maart 2022 en 25 april 2022, uitgebracht door [E] , reclasseringswerker van [instelling 1] [plaatsnaam] .
Uit het rapport van de deskundige Blansjaar volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen, zoals hiervoor (in rubriek 7) is omschreven. Dit beïnvloedde haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten maakte verdachte zeer waarschijnlijk een manische episode door met een verhoogde prikkelbare stemming, overactiviteit en ontremming, versterkt door secundair alcoholmisbruik, na een eerdere depressieve episode met somberheid en verminderde activiteit en interesse. Bij bewezenverklaring wordt het recidiverisico van brandstichting ingeschat als laag tot matig verhoogd en het recidiverisico van belaging als matig verhoogd. Geadviseerd wordt bij bewezenverklaring het recidivegevaar te beperken door opname en behandeling van verdachte in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) met ambulante nazorg door een forensische polikliniek of forensisch FACT, met controle op alcoholabstinentie onder toezicht van de reclassering, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
In het Reclasseringsadvies van 25 april 2022 komt onder meer naar voren dat verdachte al geruime tijd bekend is bij de GGZ en dat zij in de periode tussen 2008 en 2014 meerdere klinische behandelingen heeft ondergaan bij [instelling 2] te [plaatsnaam] . Verdachte ervoer veel spanningen, met name door de hulpverleners. Mede hierdoor is ze veel alcohol gaan drinken, waardoor er escalerende situaties zijn ontstaan tussen verdachte enerzijds en haar man en kinderen anderzijds. Verdachte heeft weinig ziektebesef en bagatelliseert haar handelen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. Verdachte is op 21 maart 2022 opgenomen bij de [instelling 3] . Tijdens een bezoek van de reclassering aan de kliniek, heeft verdachte aangegeven dat zij zich prettig voelt binnen de kliniek. Verdachte stelt zich binnen de kliniek begeleidbaar op en houdt zich aan de afspraken. Om verdachte te beschermen voor zichzelf en haar leefomgeving is de reclassering van oordeel dat de forensische opname bij de [instelling 3] moet worden gecontinueerd. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om geen gevangenisstraf op te leggen, omdat een langdurige klinische behandeling verdachte meer zal bieden. De reclassering schat de kans op recidive van delictgedrag, nu ze is opgenomen bij de [instelling 3] , als gemiddeld. Van belang is wel dat verdachte de behandeling positief volbrengt en hierna ook ambulante behandeling gaat krijgen. Mocht ze zich onttrekken aan de behandelingen, is de kans op recidive hoog.
Geadviseerd wordt oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een opname in een zorginstelling;
  • een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
  • meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank houdt rekening met het voorgaande, evenals met de verminderde toerekenbaarheid van de bewezen verklaarde feiten aan verdachte.
De rechtbank houdt voorts rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd en houdt ten slotte nadrukkelijk rekening met de persoon van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor omschreven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank ziet echter, anders dan de officier van justitie, in de persoon van verdachte aanleiding om hiervan af te wijken. Het gaat hier immers om een verdachte die, ten tijde van het ten laste gelegde, leed aan ernstige, psychische stoornissen, waarvoor een langdurige behandeling noodzakelijk is. Gelet hierop acht de rechtbank het van groot belang dat de klinische behandeling binnen de FPA gecontinueerd blijft. Zoals reeds eerder overwogen, is bij verdachte sprake van stoornissen en blijkt uit zowel het Reclasseringsadvies van 25 april 2022 als het Pro Justitia rapport van 21 januari 2022 dat het recidivegevaar beperkt wordt door opname en behandeling van verdachte in een FPA. De rechtbank wil dit (reeds lopende) traject dan ook niet onderbreken en acht het daarom niet passend dat verdachte terug naar de gevangenis zou moeten. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal van de op te leggen gevangenisstraf tevens een deel in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen en anderzijds om verdachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen.
De rechtbank acht het aangewezen om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op de leggen, zodat verdachte gedurende de proeftijd kan worden begeleid en behandeld. Deze begeleiding en behandeling dienen ertoe bij te dragen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Verdachte heeft verklaard hieraan te willen meewerken en gemotiveerd te zijn voor de behandeling. Naast de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zal het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met aangeefster [slachtoffer] eveneens als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, alsmede een locatieverbod ten aanzien van de woning van aangeefster. Aangeefster [slachtoffer] heeft op de terechtzitting van 3 mei 2022 verzocht om een contactverbod en een contactverbod kan verdachte ervan weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit. De rechtbank acht het ook geboden om het contactverbod van toepassing te laten zijn ten aanzien van de drie kinderen van aangeefster, nu de bewezen verklaarde belaging – zoals reeds overwogen – eveneens voor gevoelens van onveiligheid hebben gezorgd bij de kinderen van aangeefster. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen aanleiding aan verdachte een contactverbod met de heer [D] op te leggen, omdat de reclassering geen contactverbod met voornoemde persoon heeft geadviseerd en de heer [D] ook niet zelf om een contactverbod heeft verzocht.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd verbinden voor de duur van drie jaren. Gelet op het advies van de reclassering, waarin is vermeld dat een langdurige forensische opname en behandeling de enige mogelijkheid is om verdachte te beschermen voor zichzelf en haar leefomgeving, acht de rechtbank een proeftijd van drie jaren geïndiceerd.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan een gedeelte van 215 dagen voorwaardelijk, alsmede oplegging van algemene voorwaarden, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en haar drie kinderen, alsmede een locatieverbod, passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven welke gericht zijn tegen, althans gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting en belaging. Gelet op de conclusies in het hiervoor genoemde rapport van deskundige Blansjaar en het Reclasseringsadvies van 10 maart 2022, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 157 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 360 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
215 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
drie jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in (Forensische) psychiatrische verslavingszorg, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en aanwijzingen die haar in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* zich onder behandeling zal stellen van (Forensische) verslavingszorg, of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar verslavingsproblematiek en emotioneel welzijn, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Dit omvat tevens de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname. De verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen door middel van urineonderzoek en ademonderzoek, zo vaak de reclassering dat nodig vindt;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] (geboren op [1987] ) en haar kinderen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich gedurende de proeftijd niet op of binnen een straal van 100 meter van het adres [adres] te [plaatsnaam] bevindt, zolang de reclassering dit verbod noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. R.A. Hebly en J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.B. Postma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat zij:
Feit 1
op of omstreeks 6 oktober 2021 te Blaricum, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning gelegen aan het [adres] , door met dat opzet (een) brandende pit(ten) van een gasfornuis, althans open vuur in aanraking te brengen met (onder meer) een kaarsenhouder en/of oplader/adapter en/of batterijen en/of elektriciteitskabels en een papieren boekje, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van die belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoners van die belendende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
Feit 2
op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2021 tot en met 18 september 2021 te Blaricum, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer] en/of haar gezin, door
- te schreeuwen en/of te schelden voor de woning en/of te bonken op het raam van de woning van die [slachtoffer] en/of haar gezin en/of
- spullen door de brievenbus van die woning te gooien en/of
- een hard voorwerp tegen het raam van die woning te gooien en/of een mok en/of een fotolijstje in de tuin van die woning kapot te gooien en/of
- zich voor die woning in/aan de pols te verwonden met een mes en/of (vervolgens)
dat bebloede mes door de brievenbus te gooien,
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer] en/of haar gezin, te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2021, genummerd 2021289123, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 48 (digitale paginanummers: 69 tot en met 116). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13
3.Pagina 3
4.Pagina’s 4 tot en met 6
5.Pagina 10
6.Pagina’s 4 t/m 6 en 10
7.Pagina 5
8.Pagina 4
9.Pagina 4
10.Pagina’s 4 en 10
11.Pagina 5
12.Pagina’s 15 en 16
13.Pagina 23
14.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2021
15.Pagina’s 45 en 46