In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.J. Loef, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. De zaak betreft de intrekking van een loongerelateerde WGA-uitkering voor een ex-werkneemster van eiseres, die op 1 maart 2019 door verweerder was toegekend. Verweerder had vastgesteld dat de ex-werkneemster met ingang van 29 april 2019 recht had op deze uitkering, maar had haar als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 is het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken in te dienen. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 11 december 2020 heeft verweerder op 5 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de ex-werkneemster recht kreeg op een IVA-uitkering. Eiseres heeft verklaard het eens te zijn met deze beslissing, maar heeft ook verzocht om een inhoudelijke beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk is, omdat dit besluit door verweerder is ingetrokken en vervangen door het gewijzigde besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het eerste besluit, aangezien zij met het gewijzigde besluit heeft gekregen wat zij wilde. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 4.340,47, inclusief het griffierecht van € 345,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.