ECLI:NL:RBMNE:2022:1869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
19/4877
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.J. Loef, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. De zaak betreft de intrekking van een loongerelateerde WGA-uitkering voor een ex-werkneemster van eiseres, die op 1 maart 2019 door verweerder was toegekend. Verweerder had vastgesteld dat de ex-werkneemster met ingang van 29 april 2019 recht had op deze uitkering, maar had haar als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 is het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken in te dienen. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 11 december 2020 heeft verweerder op 5 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de ex-werkneemster recht kreeg op een IVA-uitkering. Eiseres heeft verklaard het eens te zijn met deze beslissing, maar heeft ook verzocht om een inhoudelijke beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk is, omdat dit besluit door verweerder is ingetrokken en vervangen door het gewijzigde besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het eerste besluit, aangezien zij met het gewijzigde besluit heeft gekregen wat zij wilde. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 4.340,47, inclusief het griffierecht van € 345,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ,te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: C.J. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [ex-werkneemster] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 heeft verweerder aan [ex-werkneemster] , (ex-)werkneemster van eiseres (ex-werkneemster), meegedeeld dat zij met ingang van 29 april 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij is bij dit besluit volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij is [A] verschenen.
Op 25 augustus 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende bijlage bij de aanvullende gronden van 8 juni 2020 in te dienen bij de rechtbank. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aanvullende gronden en de nagestuurde bijlage. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld om weer op verweerder te reageren.
Op 10 september 2020 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht. Eiseres heeft hier op 29 september 2020 op gereageerd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek op 30 oktober 2020 gesloten.
Op 11 december 2020 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. Verweerder heeft vervolgens op 5 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar (het bestreden besluit 2) genomen en heeft bepaald dat de ex-werkneemster van eiseres met ingang van 29 april 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Verweerder heeft dus gedaan wat eiseres wilde.
Verweerder heeft vervolgens onder verwijzing naar artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht de gewijzigde beslissing in de lopende procedure te betrekken. Eiseres heeft daarna bij brief van 12 april 2021 verklaard dat zij het eens is met de gewijzigde beslissing van verweerder, maar heeft ook gevraagd om een inhoudelijke beslissing van de rechtbank over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster.

Overwegingen

1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Dit besluit is door het Uwv ingetrokken en daarvoor is het bestreden besluit 2 in de plaats gekomen. Dat betekent dat het bestreden besluit 1 juridisch niet meer bestaat. Het is niet gesteld en ook niet gebleken dat eiseres nog procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is dan ook niet-ontvankelijk.
2. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is van voldoende procesbelang slechts sprake indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van het bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is ook onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [1]
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich richt tot het gewijzigde besluit van 5 maart 2021. Met dit besluit heeft eiseres gekregen wat zij wilde, namelijk de toekenning van de IVA-uitkering aan de (ex-)werkneemster. Slechts uit principe wil zij nog een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster, maar dit is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom ook niet-ontvankelijk.
5. Omdat verweerder een nieuw besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de proceskosten van eiseres.
6. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
7. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder te veroordelen de kosten van de door eiseres ingeschakelde deskundige te vergoeden. De rechtbank vindt het redelijk dat eiseres een deskundige heeft ingeschakeld tijdens de beroepsprocedure. De kosten die daarvoor zijn gemaakt moet verweerder vergoeden, voor zover die redelijk zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt voor bedrijfsartsen een maximumtarief van € 134,04 per uur. Uit de overgelegde factuur blijkt dat een uurtarief van € 121,95 is gefactureerd. De rechtbank vindt de door gefactureerde uren bovendien redelijk. De kosten voor de door eiseres ingeschakelde deskundige stelt de rechtbank dan ook vast op € 2.360,95 (inclusief btw). Verweerder moet daarnaast de kosten voor het opvragen van medische informatie van € 82,02 vergoeden. De totale proceskosten zijn daarom € 4.340,47. Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van € 4.340,47 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 28 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:422.