ECLI:NL:RBMNE:2022:1847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/5010 t/m 21/5016
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde wegingsfactor in WOZ-zaak met meerdere onroerende zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde wegingsfactor voor onroerendezaakbelastingen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, was het niet eens met de wegingsfactor van 1,0 die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht was toegepast. Eiser stelde dat een wegingsfactor van 1,5 gerechtvaardigd was, omdat het ging om vier of meer samenhangende zaken. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een Teams-beeldverbinding, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, R. Janmaat, aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op 3 november 2021 de waarde van zeven onroerende zaken voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld en dat eiser hiertegen bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de gehanteerde wegingsfactor van 1,0 juist was, omdat de bezwaargronden voor de zeven WOZ-beschikkingen grotendeels gelijk waren en er geen sprake was van een meer dan gemiddeld complexe bezwaarprocedure. De rechtbank verwees naar richtlijnen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en een arrest van de Hoge Raad om haar beslissing te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/5010 t/m UTR 21/5016
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: C. van Abbe)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de uitspraak op bezwaar van 3 november 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de volgende onroerende zaken voor het belastingjaar 2021verlaagd en als volgt vastgesteld:
- [adres 1] te [woonplaats 2] € 305.000,-;
- [adres 2] te [woonplaats 2] € 288.000,-;
- [adres 3] te [woonplaats 2]: € 397.000,-;
- [adres 4] te [woonplaats 2]: € 324.000,-;
- [adres 5]: te [woonplaats 2] € 352.000,-;
- [adres 6] te [woonplaats 2]; € 252.000,-;
- [adres 7] te [woonplaats 2]; € 352.000,-.
Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van deze woningen ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd. Verweerder heeft een kostenvergoeding toegekend voor het bezwaarschrift
(€ 265,-) en de hoorzitting (€ 265,-) op basis van wegingsfactor 1.0 ten bedrage van € 530,-.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de wegingsfactor. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 april 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In geschil is de gehanteerde wegingsfactor voor het bezwaarschrift.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte en wegingsfactor 1,0 (gemiddeld) heeft toegepast ten aanzien van het bezwaarschrift in bezwaar. Volgens eiser had een wegingsfactor van 1,5 (zwaar) gehanteerd dienen te worden omdat het hier gaat om vier of meer samenhangende zaken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van vier of meer samenhangende zaken. De inspanningen zijn van zodanige aard en omvang dat een wegingsfactor van 1,0 recht doet aan de zaak.
3.1.
Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dient op grond van bijlage C2 een wegingsfactor van 1,5 gehanteerd te worden bij vier of meer samenhangende zaken.
4. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om zeven WOZ-beschikkingen die allemaal op één aanslagbiljet staan. Eiser heeft één bezwaarschrift ingediend met daarin bezwaren tegen deze zeven WOZ-beschikkingen.
4.1
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] heeft richtlijnen gegeven in de Richtsnoer Proceskosten voor zaken zoals deze. Daarin is opgenomen onder 1.2.4. :
“In de volgende gevallen kan als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak in beginsel 1,5 (zwaar) worden aangehouden:
a. Bij zaken die zich duidelijk onderscheiden in belang en in complexiteit en aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden.
b. Indien meerdere WOZ-beschikkingen in één biljet zijn opgenomen en de aan die waarderingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zodanig verschillen dat ze een afzonderlijke behandeling vergen en daarmee de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener meer dan gemiddeld complex maken (vgl. HR 12 april 2013, ELCI:NL:HR:2013:BZ6822).”
4.2
De vraag die hier voorligt is of is voldaan aan het criterium onder sub b. De rechtbank vindt dat in deze zaak niet is voldaan aan het criterium onder sub b, omdat sprake is van zeven appartementen waarbij de bezwaargronden bij alle appartementen grotendeels gelijk zijn. Daarmee is geen sprake van een meer dan gemiddeld complexe bezwaarprocedure. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015 [2] , waar eiser ook naar verwijst. Daar het ging om vier WOZ-beschikkingen op één aanslagbiljet. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een vergelijkbare situatie is, omdat het in die procedure ging om vier verschillende objecten, namelijk: een woning, een winkel, atelier met werkruimte en een horecagelegenheid. De rechtbank kan de motivering van verweerder volgen dat hooguit gezegd kan worden dat er sprake is van twee afzonderlijke groepen gronden, omdat er sprake is van beneden- en boven appartementen.
5. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vergoeding voor de proceskosten juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2022 door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit proces-verbaal is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2021:10307
2.Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2015:19