4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak moord, bewezenverklaring doodslag
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen. Niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade zou hebben gedood. Verdachte wordt van deze verdenking dan ook vrijgesproken. De rechtbank komt wel tot het oordeel dat verdachte schuldig is aan doodslag van [slachtoffer] .
[B] (hierna: [B] ), de toenmalige vriendin van [slachtoffer] , is meermaals gehoord als getuige. Zij heeft in een getuigenverhoor van 20 juli 2010 onder meer het volgende verklaard:
Ik liep met [slachtoffer] de hoek om, van de [straatnaam] naar de inrit van de parkeergarage. Dat wordt positie 7 op de plattegrond.Ik hoorde en zag dat [verdachte][de rechtbank begrijpt: verdachte]
daar was en dat hij stond te schreeuwen tegen [D][de rechtbank begrijpt: [D] ]
.(…) Ik zag dat [slachtoffer] zijn rechterarm tussen [verdachte] en [D] stak. (…) Ik zag toen dat [slachtoffer] schuin voor [verdachte] kwam te staan. (…) Eigenlijk op hetzelfde moment zag ik dat [verdachte] [slachtoffer] een duw geeft met zijn beide armen. Ik zag dat die armen [slachtoffer] duwden ter hoogte van de borst van [slachtoffer] . Het kan iets boven of onder de tepelhoogte van [slachtoffer] zijn geweest, maar in ieder geval op zijn borst. Ik zag dat [slachtoffer] achteruit stapte en ik hoorde hem zeggen: "Eeej". Dat was het laatste dat ik [slachtoffer] heb horen zeggen. Ik hoorde dat [slachtoffer] dat zei met een normale stem. Geen stemverheffing of zo. Meer een reactie zo van: “joh, blijf van mij af." (…) Ik was ondertussen al bij hem aangekomen en ik heb hem vastgepakt en meegetrokken in de richting van [D] , die de parkeergarage inliep. (…) [slachtoffer] en ik liepen op de stoep, aan de kant van de flat / Markt. Op positie 8voel en zie ik opeens dat [slachtoffer] tegen mijn aan viel. (…) Ik merkte dat [slachtoffer] door zijn knieën zakte en via mijn lichaam op zijn rug op straat zakte. (…) Ik zag dat er bloed aan mijn handen zat en aan het shirt van [slachtoffer] aan de linkerkant van zijn borst.
In een getuigenverhoor van 12 juli 2010 heeft [B] onder meer het volgende verklaard:
Ik trok mijn vriend[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ]
weg. Ik sloeg een arm om zijn rug en trok hem mee. Ik liep met hem de weg naar de parkeergarage in. Ik zei nog dingen tegen hem maar kreeg geen antwoord, hij reageerde niet meer. Dat vond ik vreemd. Hij keek me ook vreemd aan. Hij zag er wit uit. Na 15 passen zakte hij ineens in elkaar, tegen mij aan. (…) Zijn ogen draaiden weg en hij snakte naar adem
Verdachte heeft tijdens een politieverhoor op 11 december 2019, onder meer het volgende verklaard:
Ik heb[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ]
zo'n duwtje gegeven, hou even afstand.
Verbalisant [verbalisant] is ter plaatse gekomen nadat [slachtoffer] op straat was ineengezakt. [verbalisant] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2010 hierover onder meer het volgende gerelateerd:
11 juli 2010 omstreeks 23.19 uur reed ik op de [straatnaam] te Nieuwegein ter hoogte van het politiebureau. Ik hoorde dat er werd gezegd dat er een vechtpartij was bij de parkeergarage van City Plaza en dan bij ingang oost, tegenover het politiebureau. (…) Ik was vrijwel direct ter plaatse en zag dat er op de stoep aan de linkerzijde, naast het weggedeelte voor het verkeer dat de parkeergarage verlaat, een grote groep stond. Ik zag tevens dat er in die groep een jongen op zijn rug op de grond lag. (…)Ik zag dat de jongen ter hoogte van zijn linkerborst een snijwond had waar bloed uitkwam. Ik zag dat de jongen zijn ogen open had en dat hij probeerde te praten. Ik zag dat het slachtoffer bleek was en dat er naast hem een plas bloed op de grond lag.
Uit een pathologisch onderzoek naar het stoffelijke overschot van [slachtoffer] van 9 oktober 2010, opgemaakt door arts en patholoog [L] , blijkt onder meer het volgende:
Overledene: [slachtoffer] . De overledene is overleden te [plaatsnaam] op [2010] .(…)
Uit de aangeleverde medische gegevens bleek het slachtoffer bij onderzoek op de traumakamer een defect links-zijwaarts aan de borst, onder de tepel, te hebben waaruit bloed stroomde, welke toen geduid werd als insteekopening. Aansluitend aan deze verwonding was er een wondkanaal (:steekkanaal) dat doorheen de linkerborstholte verliep, met beschadiging aan het oppervlak van de linkerlong, en welke doorheen het hartzakje verliep tot in het hart (sub 4 t/m 6). Dit steekkanaal heeft geleid tot fors bloedverlies.
Het overlijden wordt zondermeer verklaard door schade aan het hart en functieverlies van het hart, en al zeker in combinatie met algehele weefselschade ten gevolge van het opgetreden bloedverlies.
De letsels aan de long, het hartzakje en het hart zijn bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en stekend/perforerend geweld. Het aspect van de defecten kan passen bij een éénzijdig snijdend voorwerp, bijvoorbeeld een éénzijdig snijdend mes, waarvan de letsels ten gevolge van het snijdend deel afmetingen hadden in de grootteorde van circa 3-4cm.
In een deskundigenrapport van 29 november 2010 heeft Prof. dr. [K] , hoofd van de afdeling [.] van het [ziekenhuis] , na vragen van de rechter-commissaris, onder meer het volgende gerelateerd:
1. Hoe lang is het slachtoffer nog bij bewustzijn geweest nadat de fatale steek in het hart was toegebracht?Het slachtoffer zal waarschijnlijk minder dan een minuut bij bewustzijn zijn geweest.
Uit sporenonderzoek op en rondom de plaats delict is onder meer het volgende gebleken:
Gezien en gemeten vanaf de openbare weg [straatnaam] troffen wij aan de linkerzijde op het trottoir van de in- uitrit parkeergarage op ongeveer 14 meter afstand een concentratie bloed aan. (sporen 1 en 2). Vervolgens zagen wij dat dit bloedspoor zichtbaar was in de richting van de slagbomen van de parkeergarage.Dit was op ongeveer 17,90 meter afstand gemeten van de openbare weg [straatnaam] (spoor 3). (…) Vervolgens zagen wij dat op de door verbalisanten aangewezen plek van het aangetroffen slachtoffer een plas gedeeltelijk ingedroogd bloed lag (spoor 7). Dit was op ongeveer 28 meter afstand.(…)
Spoor 1: bloed. SIN: AACP0983NL.
Spoor 3: bloed. SIN: AACP0985NL.
Spoor 7: bloed. SIN: AACP0987NL.(…)
SIN: AACP0983NL. Resultaat: [slachtoffer] .
SIN: AACP0985NL. Resultaat: [slachtoffer] .
SIN: AACP0987NL. Resultaat: [slachtoffer] .
De locatie van bovenstaande resultaten uit het sporenonderzoek is door de politie weergegeven op een kaart van de plaats delict (hierna: kaart plaats delict), zoals hieronder weergegeven.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen het volgende vast.
[slachtoffer] is in het hart gestoken met een scherp voorwerp en als gevolg daarvan overleden. Uit de verklaring van deskundige [K] leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] kort voordat hij ineenzakte, moet zijn gestoken. [K] verklaart immers dat [slachtoffer] vanaf het moment van toebrengen van het bij hem geconstateerde steekletsel waarschijnlijk minder dan één minuut bij bewustzijn is geweest.
Deze conclusie is door de verdediging in twijfel getrokken waarbij is gewezen op het rapport van deskundige [L] , patholoog (hierna [L] ) d.d. 29 oktober 2010, waarin wordt geconcludeerd dat een bewustzijn van hooguit één tot enkele minuten mogelijk is. Ook wijst de verdediging op het rapport van 6 april 2020 van deskundige dr. [M] , forensisch patholoog (hierna: [M] ). Volgens de verdediging concludeert ook [M] dat een bewustzijn tot meerdere minuten mogelijk is geweest.
De rechtbank constateert dat er tussen de conclusie van [K] en [L] ten aanzien van de maximale termijn van bewustzijn (beperkt) verschil bestaat. Naar aanleiding hiervan is deskundige [M] geraadpleegd. De rechtbank deelt niet de visie van de verdediging dat de conclusies van [K] en [M] ten aanzien van de maximale tijd van bewustzijn in dit concrete geval afwijken. [M] onderschrijft de conclusie van [K] over de maximale tijd van bewustzijn (maximaal één minuut) immers goeddeels, maar plaatst daarbij enkel de kanttekening dat in
zeldzame gevalleneen bewustzijn tot enkele minuten kan voorkomen. Daarnaast heeft deskundige [K] in een aanvullend rapport onderbouwd dat de kans dat [slachtoffer] langer dan één minuut bij bewustzijn is geweest op klinische gronden zeer klein is, gelet op de zeer grote verwonding in het hart (een daarvan was maar liefst 3,5 cm lang en reikte tot in de linker hartkamer; de hartkamer die het bloed in de lichaamscirculatie pompt). De rechtbank heeft ook geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid van [K] , zoals door de verdediging is aangevoerd. [K] is werkzaam als traumachirurg bij het [ziekenhuis] . Ten tijde van het eerste rapport had [K] tien jaar werkervaring, ten tijde van de aanvullende rapportage twintig jaar. Uit de rapportage blijkt dat [K] zijn conclusie (mondeling) heeft getoetst bij een traumachirurg uit een groot traumacentrum in de Verenigde Staten alsmede bij de hoogleraar cardiothoracale chirurgie in het [ziekenhuis] . De verdediging heeft ook niets ingebracht waardoor twijfel over de deskundigheid van [K] zou kunnen ontstaan.
Op basis van vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] naar alle waarschijnlijkheid minder dan één minuut bij bewustzijn is geweest vanaf het moment dat hij gestoken is.
In de korte periode direct voorafgaand aan het verliezen van zijn bewustzijn heeft [slachtoffer] slechts deelgenomen aan een discussie tussen verdachte en [D] . Zowel [B] als verdachte zelf hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer] tijdens deze discussie een duw heeft gegeven. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [B] onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs te gebruiken en dat verdachte steeds heeft bedoeld te verklaren dat hij niet [slachtoffer] , maar alleen [D] een duw heeft gegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. [B] heeft verklaard dat [slachtoffer] op enig moment tijdens de ruzie tussen [D] en verdachte tussen hen is ingekomen, kennelijk met de bedoeling om de ruzie te sussen, en dat verdachte [slachtoffer] vervolgens met twee armen een duw gaf in de borststreek, ter hoogte van de tepel. [B] hoorde [slachtoffer] daarop ‘Eeej’ zeggen. [B] heeft [slachtoffer] vervolgens vastgepakt en meegetrokken in de richting van [D] , die op het moment van de duw al was omgedraaid en richting de parkeergarage liep. Na de duw reageerde [slachtoffer] niet meer op [B] , keek hij haar vreemd aan en zag hij er wit uit. Na vijftien passen zakte [slachtoffer] in elkaar. [B] zag toen bloed op haar handen en op het shirt van [slachtoffer] , aan de linkerkant van zijn borst. Verbalisant [verbalisant] , die kort hierna ter plaatse kwam, heeft gezien dat [slachtoffer] ter hoogte van zijn linkerborst een snijwond had waar bloed uitkwam. [slachtoffer] was bleek, snakte naar adem en naast hem lag een plas bloed op de grond. Forensisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgewezen dat [slachtoffer] in zijn hart was gestoken.
De verklaringen van [B] over het moment voor, van en na de duw die verdachte zou hebben gegeven aan [slachtoffer] zijn consequent en (op de cruciale punten) consistent geweest. [B] heeft haar verhaal bovendien niet aangedikt en zij heeft verklaard bepaalde dingen ook niet goed (meer) te weten of te hebben kunnen zien. Zo heeft zij verklaard dat [D] de duw niet gezien kan hebben omdat hij al was weggelopen op het moment van de duw, en dat zij de handen van verdachte niet kon zien toen hij [slachtoffer] duwde. Daarnaast heeft [B] niet alleen verklaard een duw te hebben gezien, maar verklaart zij ook dat zij op dat moment [slachtoffer] ‘Eeej’ hoorde zeggen; een geluid dat goed kan passen bij een fysieke aanraking. De rechtbank acht de verklaringen van [B] geloofwaardig en betrouwbaar.
Verdachte heeft op 10, 11 en 13 december 2019 verklaard [slachtoffer] een duw te hebben gegeven, althans hem in ieder geval te hebben aangeraakt. Verdachte heeft op 24 december 2019 hierover verklaard zich te hebben vergist: hij had het niet over het duwen van [slachtoffer] maar van [D] . Verdachte heeft dit ter terechtzitting herhaald. De rechtbank acht deze vergissing onaannemelijk. Door de rechercheurs alsmede door de rechter-commissaris is de naam van [slachtoffer] expliciet genoemd in de vraagstelling over de duw. Verdachte heeft vervolgens op drie verschillende dagen en op meerdere vragen hierover verklaard dat hij [slachtoffer] , en niet [D] , heeft geduwd, ook nadat hij expliciet geconfronteerd werd met zijn tegenstrijdige eerdere verklaringen op dit punt. Hiermee is voor de rechtbank uitgesloten dat verdachte zich – op alle drie de momenten – ten aanzien van deze cruciale vraag zich telkens zou hebben vergist.
De verklaring van verdachte, dat hij [slachtoffer] een duw heeft gegeven, biedt ondersteuning aan de verklaring van [B] in die zin dat deze verklaring bevestigt dat er fysiek contact is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] . Ook de plaats waar verdachte [slachtoffer] geraakt heeft, ter hoogte van zijn tepel, komt overeen met de plaats waar de steekverwonding is toegebracht. Voor de vaststelling van de wijze waarop dit contact heeft plaatsgevonden volgt de rechtbank de verklaring van [B] , omdat deze om eerder genoemde redenen geloofwaardig is.
Op basis van bovenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] – tijdens de duw – met een scherp voorwerp in het hart heeft gestoken als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Hoewel geen van de getuigen daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken – verschillende getuigen spreken over een duw – weegt mee dat verdachte [slachtoffer] ter hoogte van zijn tepel raakte en het letsel rond dezelfde plek is toegebracht. Voor de overtuiging weegt de rechtbank daarnaast mee dat het bloedspoor van [slachtoffer] start (spoor 1 op de ‘kaart plaats delict’) op korte afstand van de locatie waar [slachtoffer] volgens [B] door verdachte is geduwd (locatie 7 op de situatieschets bij haar verhoor). Op de route die [slachtoffer] heeft afgelegd vóór hij op de locatie van incident 3 aankwam, is geen bloed van [slachtoffer] aangetroffen. Verder blijkt uit de verklaring van [B] dat [slachtoffer] vrijwel direct na incident 3 vreemd uit zijn ogen keek, niet meer reageerde en bleek werd. Ook dit weegt voor de rechtbank mee in de overtuiging dat [slachtoffer] tijdens de duw door verdachte in zijn hart is gestoken.
(On)mogelijkheid ontstaan dodelijk steekletsel voorafgaand aan incident drie
Mede op basis van de rapporten van [K] , [M] en [L] valt echter volgens de verdediging niet uit te sluiten dat [slachtoffer] al was gestoken
voorafgaandaan de confrontatie met verdachte. Daarbij komt dat de groep waartoe [slachtoffer] behoorde, die avond betrokken was bij twee eerdere incidenten. De verdediging is van mening dat op basis van het forensisch onderzoek en de diverse verklaringen in het dossier niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] bij het zogenoemde ‘incident 1’ of ‘incident 2’ is gestoken. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] ook (per ongeluk) door [D] kan zijn gestoken tijdens incident 3. De rechtbank zal hierna de door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario’s bespreken en haar conclusies hierover toelichten.
Feitelijke gang van zaken incident 1
Na afloop van de wedstrijd vond op de Markt waar de voetbalwedstrijd werd uitgezonden (weergegeven met een A op de kaart plaats delict) een confrontatie plaats tussen [G] en [C] , het broertje van [slachtoffer] . In het dossier wordt deze confrontatie aangeduid als incident 1, omdat dit blijkens het opsporingsonderzoek het eerste incident was waarbij [slachtoffer] op de avond voor zijn dood betrokken is geweest. [C] heeft bekend [G] bij dit incident te hebben geslagen. [C] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem bij het incident tussen [C] en [G] , samen met anderen, had tegengehouden. Deze verklaring vindt steun in andere getuigenverklaringen. Na het incident zijn [C] , [D] , [B] en [slachtoffer] samen weggelopen richting de kopse kant van de flat aan de [straatnaam] , alwaar vervolgens incident 2 plaatsvond.
Beoordeling incident 1
Bij de beoordeling van incident 1 is allereerst van belang dat het dossier geen concrete aanwijzing(en) bevat dat [slachtoffer] bij of kort na incident 1 (steek)letsel heeft opgelopen in of nabij zijn hartstreek. Geen van de getuigen verklaart over fysiek contact tussen [slachtoffer] of een derde. Los daarvan kan ook op grond van het sporenonderzoek en de conclusies van de deskundigen worden uitgesloten dat [slachtoffer] bij dit incident het uiteindelijk fatale steekletsel heeft opgelopen. Uit het deskundigenrapport van [K] heeft de rechtbank geconcludeerd dat [slachtoffer] waarschijnlijk maximaal één minuut bij bewustzijn is geweest nadat hij is gestoken. Op grond van het dossier en de afstand tussen de locatie van incident 1 en het neerstorten van [slachtoffer] kan worden vastgesteld dat er tussen het eerste incident en het ineenstorten van [slachtoffer] meer tijd is verstreken dan één of enkele minuten. Daarbij komt dat de eerste bloedsporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen op het trottoir van de in- uitrit van de parkeergarage, op 14 meter afstand van de openbare weg [straatnaam] , op aanzienlijke afstand van de plek waar incident 1 zich afspeelde.
Tussenconclusie (1)
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] bij incident 1, of kort daarna, het fatale steekletsel heeft opgelopen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat geen van de getuigen tijdens of na incident 1 iets opvallends aan [slachtoffer] heeft opgemerkt, hetgeen wel te verwachten zou zijn als [slachtoffer] een acuut levensbedreigende steekwond in zijn hart zou hebben opgelopen.
Feitelijke gang van zaken incident 2
Nadat [slachtoffer] met [C] , [D] en [B] de Markt had verlaten, deed zich een tweede incident voor, opnieuw met [G] . [G] zou naar aanleiding van incident 1 hebben geroepen dat hij ‘hun’ - kennelijk doelend op [C] en [slachtoffer] - ging schieten en dat hij een ‘pipa’ (kennelijk een pistool) zou gaan halen. [D] heeft dit gehoord en heeft [G] hierop een vuistslag gegeven, waardoor [G] op de grond viel en tijdelijk buiten bewustzijn raakte. Uit de getuigenverklaringen en het sporenonderzoek volgt dat dit incident zich heeft voorgedaan aan de kopse kant van de flat, vlak naast of op de openbare weg [straatnaam] (op ‘kaart plaats delict’ aangeduid met een ster en de letter ‘B’).
Getuigenverklaringen incident 2
Verdachte en zijn toenmalige vriendin, [F] , stonden gedurende incident 2 aan de overkant van de straat, bij de Rabobank. [F] heeft de klap die [D] aan [G] gaf waargenomen, en is naar [G] toegerend. [F] heeft verklaard dat zij zag dat [G] voorover plat op de grond lag. Zij zag toen dat [G] zijn hoofd optilde en schuin naar achteren naar boven keek in haar richting. [G] keek wat wazig uit zijn ogen. Nadat [F] aan [G] vroeg of het ging, zag zij dat [G] opstond en verder niks zei. Hierna liep hij meteen weg in de richting van de Markt. [F] denkt dat [G] één a twee minuten buiten westen is geweest.
Naast [F] was ook mevrouw [H] – een toevallige voorbijganger – getuige van incident 2. [H] , die blijkens haar verklaring ook aan de overkant van de straat stond, heeft verklaard de straat te zijn overgestoken en naar [G] te zijn toegelopen. Zij heeft aan [G] , die op dat moment weer op de been was, gevraagd of het ging. [H] zag dat [G] dronken was en dat hij haar wazig aankeek. Zij zag geen verwondingen bij [G] . [G] is door zijn vrienden op de stoep geholpen en daarna samen met hen weggelopen. [H] is vervolgens teruggekeerd naar de overkant van de straat.
Getuige [I] heeft over dit incident verklaard dat [G] na de klap van [D] ongeveer een paar seconden bleef liggen. Hij zag niemand in de buurt van [G] op het moment dat [G] op de grond lag. Nadat hij zag dat [G] opstond zag hij dat [C] , [slachtoffer] , [B] en [D] wegliepen richting de parkeergarage.
Verdachte en getuige [C] hebben op verschillende momenten verklaringen afgelegd over incident 2 die niet in overeenstemming zijn met de hiervoor weergegeven verklaringen. Verdachte heeft op 15 juli 2010 verklaard te hebben gezien dat [G] knock-out werd geslagen en daarna werd getrapt. Op 26 juli 2010 heeft verdachte in aanvulling hierop verklaard dat vier personen [G] zouden hebben vastgehouden. Op 17 september 2010 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] half mee naar beneden viel toen [D] [G] sloeg. [slachtoffer] en zijn broer zouden [G] vervolgens hebben getrapt toen hij op de grond lag. [slachtoffer] zou door [G] naar beneden getrokken zijn. Verdachte zou hebben gezien dat [G] [slachtoffer] met twee handen vasthad bij zijn bovenarmen, dat [slachtoffer] zich lostrok en dat [slachtoffer] en [C] [G] allebei begonnen te trappen. Ter terechtzitting van 14 april 2022 heeft verdachte verklaard niet te hebben gezien dat iemand [slachtoffer] heeft aangeraakt. Hij heeft [G] wel in elkaar zien zakken, maar had na incident 2 vooral oog voor de weglopende [D] , omdat hij bij hem verhaal wilde gaan halen. Later op de zitting corrigeerde verdachte dit, door te zeggen dat hij wel gezien had dat [G] , toen hij wilde opstaan, zich aan [slachtoffer] omhoog trok/probeerde te trekken.
[C] heeft wisselend verklaard over incident 2. In de nacht van de dood van [slachtoffer] verklaart [C] dat [G] [slachtoffer] heeft doodgestoken. Uit het verhoor van 12 juli 2010 volgt dat hij dit niet gezien heeft, maar het vermoedde omdat [G] bekend stond als iemand die vaker een mes bij zich heeft. Hij verklaarde dat hij die avond geen mes bij [G] heeft gezien. Bij de reconstructie in oktober 2010 verklaarde [C] dat [G] op de grond viel door de klap van [D] en dat onder meer twee vrouwen [G] opraapten, vermoedelijk getuigen [F] en [H] . [C] plaatste [slachtoffer] bij de reconstructie op de stoep, zonder fysiek contact met [G] . In een politieverhoor van 3 november 2010 verklaarde [C] te hebben gezien dat [G] , op het moment dat hij werd neergeslagen, iets uit zijn zak wilde halen. Toen [G] viel, kwam hij toevallig met zijn arm langs [slachtoffer] . In hetzelfde verhoor verklaart [C] dat dit zou zijn gebeurd toen [G] al op de grond lag.
Beoordeling incident 2
De rechtbank gaat bij de beoordeling van incident 2 uit van de verklaringen van getuigen [F] , [H] en [I] . [H] is een onafhankelijke getuige en [F] was destijds de vriendin van verdachte en had geen kennelijke reden om in zijn nadeel te verklaren. Zij zijn beiden direct naar [G] toegerend nadat ze doorhadden dat hij was neergeslagen. Deze getuigen zijn volledig gefocust geweest op [G] , en hun verklaringen zijn in lijn met elkaar. Zo hebben de getuigen meermaals en onafhankelijk van elkaar verklaard dat er na de klap van [D] geen fysiek contact is geweest tussen [G] en [slachtoffer] , dat [G] wazig uit zijn ogen keek, en dat hij na te zijn opgestaan, is weggelopen. Ook [I] heeft blijkens zijn verklaring goed zicht gehad op [G] . Ook hij heeft verklaard dat er niemand in de buurt van [G] was op het moment dat [G] op de grond lag. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van voornoemde getuigen.
De verklaringen van verdachte en [C] worden weersproken door de verklaringen van getuigen [F] en [H] . Verdachte en [C] hebben bovendien beiden wisselend verklaard, en hun verklaringen zijn niet in lijn met elkaar. Uit de verklaringen van verdachte blijkt bovendien dat hij, in tegenstelling tot [F] en [H] , na de klap van [D] aan [G] vooral was gefocust op [D] . De rechtbank concludeert dat [slachtoffer] rondom incident 2 geen fysieke confrontatie heeft gehad met [G] (of een ander).
Na incident 2
Nadat [D] [G] een klap gaf, is [D] omgedraaid en weggelopen richting de parkeergarage. Ook [C] , [B] en [slachtoffer] liepen vervolgens achter [D] aan richting de parkeergarage. Gedurende deze wandeling is [slachtoffer] kennelijk zelfstandig en zonder problemen in staat geweest om de hoek van de [straatnaam] richting de parkeergarage te lopen, en, zoals ook uit de bewijsmiddelen volgt, zich vervolgens zowel fysiek (door tussenbeide te komen) als verbaal te bemoeien met de ruzie tussen verdachte en [D] . Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [slachtoffer] tijdens of na incident 2 fysiek (motorisch) of mentaal niet goed functioneerde, hetgeen wel voor de hand had gelegen als hij op dat moment reeds in zijn hart was gestoken, gelet op de aard van dit letsel (acuut levensbedreigend). Alleen verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] bij incident 3 zwalkte en een aantal keren de stoep op en af ging, maar deze verklaring vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Geen van de getuigen heeft bovendien rond incident 2 iets opvallends aan (het functioneren van) [slachtoffer] gemerkt, waaruit kan worden opgemaakt dat [slachtoffer] op dat moment ergens last van had. Dit zijn contra-indicaties voor het scenario dat [slachtoffer] het uiteindelijk fatale steekletsel heeft opgelopen voorafgaand of bij incident 2, of gedurende de wandeling richting de plek waar incident 3 heeft plaatsgevonden.
Tussenconclusie (2)
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] voor, bij of kort na incident 2 het uiteindelijk fatale steekletsel heeft opgelopen, en concludeert dat [slachtoffer] op het moment dat incident 3 plaatsvond nog niet gewond was.
Feitelijke gang van zaken
Kort nadat [D] de hoek aan de kopse kant van de parkeergarage was omgelopen, sprak verdachte hem aan. Verdachte had gezien dat [G] door [D] tegen de grond was geslagen en besloot hierop de straat over te steken en verhaal te gaan halen. Terwijl [D] en verdachte ruzie maakten, is [slachtoffer] samen met [B] erbij gaan staan en sloot (iets later) [F] zich ook aan. Na de ruzie is [slachtoffer] samen met [B] doorgelopen richting de parkeergarage en onderweg ineengezakt. Op dat moment is bij hem steekletsel in de borststreek geconstateerd dat hem uiteindelijk fataal is geworden.
Zoals hiervoor is weergegeven is de rechtbank van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte [slachtoffer] tijdens dit incident in zijn hart heeft gestoken. De rechtbank zal voor de volledigheid het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario dat [D] [slachtoffer] (per ongeluk) heeft neergestoken, bespreken.
Alternatief scenario incident 3
Naast verdachte en [slachtoffer] was verder alleen [D] actief betrokken bij incident 3. Bij de beoordeling van de vraag hoe het fatale steekletsel kan zijn ontstaan, is het daarom van belang om het scenario te onderzoeken dat niet verdachte, maar [D] [slachtoffer] (al dan niet per ongeluk) het fatale steekletsel heeft toegebracht. De rechtbank stelt bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van dit scenario voorop dat [D] op grond van het dossier geen motief had om [slachtoffer] , één van zijn beste vrienden, opzettelijk te steken. Dat betekent niet dat [D] [slachtoffer] niet per ongeluk kan hebben gestoken. Voor een ongewilde handeling van [D] waarbij [slachtoffer] door hem zou kunnen zijn gestoken, biedt het dossier echter geen enkele aanwijzing. [D] heeft ontkend dat hij [slachtoffer] tijdens dit incident heeft aangeraakt. Zowel verdachte, die bij incident 3 dichtbij [D] en [slachtoffer] stond, als [B] en [F] hebben niet verklaard dat zij hebben gezien dat er tussen [D] en [slachtoffer] een handeling heeft plaatsgevonden waarbij [D] [slachtoffer] (per ongeluk) gestoken kan hebben. Ook ter zitting heeft verdachte herhaald dat niemand anders [slachtoffer] heeft aangeraakt tijdens incident 3. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verdachte en [F] een goed blikveld op [D] moeten hebben gehad, en dat als [D] [slachtoffer] (per ongeluk) zou hebben gestoken, een verklaring van hen daarover in de rede zou liggen. De rechtbank acht dit scenario uitgesloten.
Conclusie
[slachtoffer] is met een scherp voorwerp gestoken kort – waarschijnlijk maximaal een minuut – voordat hij ineenzakte en vervolgens zijn bewustzijn verloor. In de korte periode die daaraan voorafging heeft [slachtoffer] alleen een fysieke confrontatie gehad met verdachte. Voorafgaand aan deze confrontatie was [slachtoffer] nog niet gestoken. Verdachte heeft hem vervolgens ‘geduwd’ ter hoogte van de tepel en rond die plek is later een steekwond geconstateerd. Het bloedspoor van [slachtoffer] begint vlakbij de plek waar de confrontatie met verdachte heeft plaatsgevonden. Vrijwel direct na deze confrontatie vertoonde [slachtoffer] opmerkelijk gedrag: hij werd bleek, reageerde niet meer en keek raar uit zijn ogen. Enkele passen verder is hij ineengezakt. Nu geen van de door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario’s mogelijk is dan wel aannemelijk is geworden, blijft de conclusie van de rechtbank dat op grond van de bewijsmiddelen en voorgaande bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] bij incident 3 opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gedood, door [slachtoffer] met een scherp voorwerp in het hart te steken, ten gevolge waarvan hij uiteindelijk is overleden.