Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Beslissing
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 24 maart 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een tenlastelegging van moord, gepleegd op of omstreeks 16 maart 2013 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een persoon, geboren in 1991. Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege het lange tijdsverloop en het ontbreken van nieuwe belastende feiten sinds 2014. De raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, steunde dit standpunt en verzocht subsidiair om vrijspraak.
De rechtbank heeft, na het horen van de standpunten van beide partijen, geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank overwoog dat het ten laste gelegde feit dateert van meer dan negen jaar geleden en dat er na de pro forma zitting in 2014 geen relevante onderzoekshandelingen meer zijn verricht door het Openbaar Ministerie. Dit lange tijdsverloop, in combinatie met het gebrek aan nieuwe belastende feiten, rechtvaardigt de beslissing tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft de beslissing op de openbare terechtzitting van 24 maart 2022 uitgesproken, waarbij mr. E.G.C. Groenendaal als voorzitter fungeerde, bijgestaan door mrs. R.A. Overbosch en C.M. Degenaar als rechters, en mr. M.E. Niemeijer als griffier.