ECLI:NL:RBMNE:2022:1815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving door Autoriteit Woningcorporaties

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een handhavingverzoek had ingediend bij de Autoriteit Woningcorporaties. Verzoeker had op 10 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend naar aanleiding van asbestinventarisatierapportages over verhuureenheden van de woningcorporatie [stichting]. De Autoriteit Woningcorporaties heeft in een besluit van 17 december 2021 het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, waarop verzoeker beroep heeft ingesteld en om een voorlopige voorziening heeft verzocht.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Er is geen bewijs geleverd dat er onomkeerbare gevolgen zouden zijn als de uitspraak in de bodemzaak moet worden afgewacht. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat de situatie urgent is geworden, maar heeft dit niet concreet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is en heeft het afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/358

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

Inspectie Leefomgeving en Transport, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 10 januari 2021 een verzoek tot handhaving bij Stichting [stichting] (hierna: [stichting] ) ingediend bij de Autoriteit Woningcorporaties.
Verweerder heeft per brief van 14 mei 2021 aan verzoeker medegedeeld dat de Autoriteit woningcorporaties niet bevoegd is om te handhaven.
In het besluit van 17 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Verzoeker heeft op 10 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend bij de Autoriteit Woningcorporaties naar aanleiding van asbestinventarisatierapportages over verhuureenheden van [stichting] en het handelen van drie (voormalige) bestuursleden van [stichting] . De aanleiding hiervoor is het volgende. Verzoeker huurt een woning van [stichting] . De woning maakt onderdeel uit van het saneringsproject [project] . In 2011 heeft op verzoek van [stichting] een onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in onder andere de woning van verzoeker. Er zijn door toen geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Op 1 oktober 2012 heeft er opnieuw een asbestinventarisatie plaatsgevonden in de woning. Uit het rapport van 8 oktober 2012 bleek dat er toch asbesthoudende materialen in de woning zijn aangetroffen. Verzoeker heeft op 24 maart 2019 een Wob-verzoek ingediend bij de gemeente Utrecht en heeft daarin onder andere verzocht om de complete asbestinventarisatierapportage van omgevingsvergunning WABO kenmerk [kenmerk] . Verzoeker heeft tegen de daaropvolgende reactie van de gemeente Utrecht beroep ingediend. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 2 december 2021 [1] het beroep van verzoeker gegrond verklaard. Verzoeker heeft verder bij de Autoriteit Woningcorporaties een verzoek tot handhaving ingediend.
4. Verzoeker wenst met zijn verzoek tot handhaving dat verweerder ingrijpt bij [stichting] , naar aanleiding van de asbestinventarisatierapportages over verhuureenheden en het handelen van drie (voormalige) bestuursleden van [stichting] . Alleen al het renovatieproject waarvan de woning van verzoeker deel uitmaakt, raakt circa 350 woningen. Het is maatschappelijk en bestuurlijk ongewenst dat woningcorporaties huurders en andere relaties of overheidsinstanties zoals gemeentes bewust onjuist of niet inlicht of misleid. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de Autoriteit Woningcorporaties niet bevoegd is om te handhaven.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Daarvan kan sprake zijn als er door de werking van het besluit een feitelijke of juridische situatie zou ontstaan die onomkeerbare gevolgen zou hebben.
6. Verzoeker is op 1 februari 2022 door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om het spoedeisend belang van de voorlopige voorziening nader te onderbouwen. Verzoeker heeft op 7 februari 2022 gereageerd. Verzoeker heeft aangevoerd dat sinds de uitspraak van deze rechtbank, van 2 december 2021, de situatie anders en urgent is geworden. De uitspraak raakt [stichting] , het bestuur en in het bijzonder bestuurder dhr. [A] persoonlijk. Dhr. [A] veroorzaakt steeds meer schade aan [stichting] door zijn onkunde en/of schadelijk handelen. Verzoeker is er verder mee bekend dat meer dossiers van [stichting] niet in orde zijn. Het afwachten met ingrijpen zal ook daar tot meer schade bij [stichting] leiden.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de toelichting van verzoeker niet is gebleken van onomkeerbare gevolgen als de uitspraak in de bodemzaak moet worden afgewacht. Verzoeker heeft gesteld dat de situatie sinds de uitspraak van 2 december 2021 anders en urgent is geworden, maar heeft daarbij geen toelichting gegeven. Verzoeker heeft verder niet concreet gemaakt welke schade hij vreest naar aanleiding van het handelen van de genoemde bestuurders. Voor zover verzoeker vreest voor misstanden wat betreft asbestinventarisatierapportages dan wel het onjuist of niet informeren van overheidsinstanties of andere relaties door [stichting] , is niet gebleken dat dit, als gevolg van het besluit, leidt tot onomkeerbare gevolgen. Er is daarom niet gebleken dat verzoeker de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan afwachten.
8. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening onvoldoende aangetoond. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake.
9. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022.
De griffier is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2021:5958 inzake verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht.