ECLI:NL:RBMNE:2022:1815
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving door Autoriteit Woningcorporaties
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een handhavingverzoek had ingediend bij de Autoriteit Woningcorporaties. Verzoeker had op 10 januari 2021 een verzoek tot handhaving ingediend naar aanleiding van asbestinventarisatierapportages over verhuureenheden van de woningcorporatie [stichting]. De Autoriteit Woningcorporaties heeft in een besluit van 17 december 2021 het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, waarop verzoeker beroep heeft ingesteld en om een voorlopige voorziening heeft verzocht.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Er is geen bewijs geleverd dat er onomkeerbare gevolgen zouden zijn als de uitspraak in de bodemzaak moet worden afgewacht. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat de situatie urgent is geworden, maar heeft dit niet concreet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is en heeft het afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.