Deze uitspraak gaat over het Wob-verzoek dat eiser op 24 maart 2019 bij verweerder heeft ingediend. Eiser heeft verweerder onder andere verzocht om de complete asbestinventarisatierapportage van omgevingsvergunning WABO kenmerk [nummer] . Dit project staat ook wel bekend als het saneringsproject [project] . De woning die eiser huurt van woningcorporatie Mitros maakt onderdeel uit van dit project. In 2011 heeft op verzoek van Mitros een onderzoek naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen plaatsgevonden in onder andere de woning van eiser. Dit onderzoek is uitgevoerd door [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ). Er zijn door [bedrijf 1] toen geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Op 1 oktober 2012 heeft er opnieuw een asbestinventarisatie plaatsgevonden in de woning. Dit onderzoek is uitgevoerd door [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ). Uit het rapport van 8 oktober 2012 van [bedrijf 2] bleek dat er toch asbesthoudende materialen in de woning zijn aangetroffen.
Eiser heeft vervolgens geprobeerd om de complete asbestinventarisatie van het project boven tafel te krijgen. Namens verweerder heeft [getuige] de zoekslag uitgevoerd om informatie te verzamelen over dit onderwerp. Uit de verklaringen van [getuige] en de gedingstukken, maakt de rechtbank op dat [getuige] al voorafgaand aan het officiële Wob-verzoek van eiser bezig was om de documenten die eiser wilde hebben te verzamelen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit is gebeurd in het kader van een eerder niet op basis van de Wob bij de gemeente ingediend verzoek om informatie van eiser.
Het Wob-verzoek en de besluiten van verweerder
Eiser heeft van verweerder niet de door hem gewenste informatie ontvangen en heeft vervolgens het Wob-verzoek ingediend, waarbij hij naast de complete asbestinventarisatie ook documenten openbaar wil zien over – kort gezegd – de door [getuige] uitgevoerde zoekslag naar aanleiding van het niet officiële verzoek. Eiser heeft verweerder verzocht om:
A. De complete asbestinventarisatierapportage van omgevingsvergunning WABO kenmerk [nummer] ;
B. Afschrift van alle correspondentie/ e-mails die [getuige] intern en extern verstuurde, nadat hij het informatieverzoek van eiser ontving (bijvoorbeeld met woningcorporatie Mitros, [bedrijf 3] , [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 1] B.V.);
C. Interne en externe WhatsApp berichten van [getuige] over deze kwestie;
D. Een kopie van de Cd-rom die onderdeel is van de omgevingsvergunning en de interne stukken waarin er naar deze Cd-rom wordt verwezen;
E. Informatie over de geadviseerde escalatie van de zaak naar het gemeentebestuur;
F. Een afschrift van vastleggingen door [getuige] en/of [A] in de systemen van de gemeente Utrecht over deze kwestie;
G. Een overzicht van de datums uit de agenda waarop [getuige] afspraken met Mitros had en de bijbehorende redenen van deze afspraken, vanaf 1 mei 2018 tot en met de datum van de aanvraag.
Verweerder heeft zestien documenten gevonden die vallen onder dit Wob-verzoek. Hij heeft een Asbestinventarisatierapport van [bedrijf 2] van 8 oktober 2012 en de definitieve laatste versie van de matrix asbest [project] (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. De overige veertien documenten zijn e-mailberichten en een terugbelverzoek die gaan over de zoekslag van verweerder naar aanleiding van het eerdere informatieverzoek van eiser. Ook deze documenten heeft verweerder gedeeltelijk openbaar gemaakt. Verweerder heeft van deze documenten namelijk alleen geweigerd om gegevens die de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen raken openbaar te maken. Hij heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en daarom is hij daartegen in beroep gegaan en daarover gaat deze uitspraak.
Over de behandeling van het beroep
Verweerder heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob in de zestien openbaar gemaakte documenten sommige passages weggelakt, omdat deze de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen raken. Eiser heeft tijdens de zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de rechtbank kennis kan nemen van de ongelakte Wob-documenten. Het geding spitst zich echter niet toe op de vraag of verweerder terecht passages heeft weggelakt, maar of verweerders zoekslag deugt. De rechtbank zal op die vraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser antwoord geven in deze uitspraak. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de beroepsgronden van eiser die gaan over de gevraagde asbestinventarisatie en daarna die gaan over de overige door eiser gevraagde informatie die vooral gaat over de zoekslag die is verricht door [getuige] .
Eiser heeft aan het begin van de zitting uitgesproken dat hij vermoedt dat hij niet alle stukken van verweerder via de rechtbank heeft ontvangen. Hij heeft op enig moment contact gehad met de administratie van de rechtbank en vernomen dat er op 17 augustus 2020 nadere stukken zijn ingebracht. Deze stukken zijn niet naar hem doorgestuurd en eiser wil alsnog in het bezit komen van deze stukken.
De rechter heeft tijdens de zitting meegedeeld dat er geen stukken zijn die beantwoorden aan de omschrijving die eiser heeft gegeven. Er zijn in het dossier geen stukken van verweerder die op of omstreeks 17 augustus 2020 zijn overgelegd. Ook na het raadplegen na de zitting van het administratiesysteem van de rechtbank laat dit systeem geen documenten zien die op 17 augustus 2020 of eventueel vlak daarna door verweerder aan de rechtbank zijn verstuurd. Er is wel een document dat eiser zelf op 15 augustus 2020 aan de rechtbank heeft gemaild en dat op 17 augustus 2020 is verwerkt. In dat stuk heeft eiser zijn verhinderdata doorgegeven. Op 25 september 2020 heeft de griffier verweerder vervolgens gemaild en gevraagd naar de voortgang in de procedure. Tussen 17 augustus 2020 en 25 september 2020 zijn er geen andere stukken aan het dossier toegevoegd. De rechtbank heeft aan de hand van de gedingstukken en het administratiesysteem vastgesteld dat er geen inhoudelijke stukken van 17 augustus 2020 zijn die eiser mist.
Eiser heeft de rechtbank verder verzocht om [B] als getuige op te laten roepen. [B] was opzichter gedurende de renovatie en zou, volgens eiser, kennis hebben over de aanwezigheid van de gevraagde documenten.
De rechtbank heeft dit verzoek voorafgaand aan de zitting afgewezen. De reden daarvoor is dat zij niet inziet wat [B] kan verklaren over de vraag of verweerders zoekslag naar documenten voldoende is geweest. Dat hij vanuit een andere functie kennis zou kunnen hebben van het bestaan van bepaalde documenten, is voor deze Wob-procedure in dit stadium niet relevant. De rechtbank ziet naar aanleiding van de zitting geen aanleiding om terug te komen van deze eerdere beslissing.
11. De rechtbank stelt vast dat het Wob-verzoek van eiser ziet op de complete asbestinventarisatie van omgevingsvergunning WABO kenmerk [nummer] (het project renovatie [project] ) en dat daaronder dus niet alleen zijn eigen adres valt, maar zo’n 350 adressen. In het kader van dat project is op 26 juni 2011 door verweerder en Mitros het Asbestconvenant [project] opgesteld. Daarin is - onder andere - vastgesteld dat het bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de renovatie gevoegde asbestinventarisatierapport niet volledig is en moet worden gecompleteerd met aanvullende asbestinventarisaties. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat de gemeente Utrecht de omgevingsvergunning onder voorwaarde zal verstrekken. Na de start van de renovatie worden ontbrekende inventarisaties zo spoedig mogelijk uitgevoerd op het moment dat bewoners toestemming geven om hun woning te laten inventariseren. Deze gegevens worden digitaal aangeleverd bij de gemeente Utrecht, minimaal één werkdag vóór de start van de werkzaamheden in de betreffende woning. Partijen zijn verder overeenkomen dat een matrix voor het project wordt opgesteld waarin overzichtelijk alle gegevens in relatie tot asbest op adresniveau worden bijgehouden. Deze matrix is een dynamisch document dat gedurende het project continue wordt aangevuld met nieuwe informatie, bij iedere aanlevering van asbestinventarisaties aan de gemeente Utrecht zal een vernieuwde versie van de matrix worden meegezonden. Zodra de gemeente is gebleken dat er in strijd met het convenant wordt gehandeld, zal de omgevingsvergunning worden ingetrokken.
12. Verweerder heeft naar documenten over de asbestinventarisatie gezocht in het eigen informatiesysteem, Squit. Gebleken is dat daarin geen documenten zijn opgenomen, anders dan verschillende startmeldingen van het project. Dit heeft [getuige] op de zitting verklaard. [getuige] heeft vervolgens navraag gedaan bij Mitros en aannemer [bedrijf 3] B.V. ( [bedrijf 3] ) en bij de eigen afdeling omgevingsvergunningen. Verweerder heeft het asbestinventarisatierapport van 8 oktober 2012 van [bedrijf 2] verkregen en een matrix ontvangen en die stukken openbaar gemaakt. Voor de rest heeft hij verwezen naar het eigen archief omgevingsvergunningen. Meer documenten heeft verweerder niet en hoeft hij volgens hem ook niet te hebben.
13. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat er wel méér documenten bij verweerder moeten berusten dan verweerder zelf zegt en dat de verrichte zoekslag niet voldoende is. Eiser wijst erop dat in het rapport van [bedrijf 1] revisie 01 van 3 oktober 2012 op pagina 4 wordt verwezen naar een rapport van [bedrijf 1] van januari 2012. Verweerder moet dit rapport hebben. Eiser wijst er verder op dat uit de matrix blijkt dat er op 2 december 2013 door [bedrijf 2] een asbestinventarisatie is gedaan in zijn woning. Hij heeft het rapport daarvan echter nooit gezien. Eiser veronderstelt verder dat de afkortingen [afkorting] en [afkorting] in de matrix staan voor andere bureaus dan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en hij wil ook de rapporten die door die adviesbureaus zijn opgesteld voor andere adressen dan die van hemzelf. Eiser is op zoek naar de andere matrices die zijn opgesteld en hij wijst op een brief die namens Mitros is ingebracht in een civiele procedure tussen eiser en Mitros, waarin de aanwezigheid van meerder matrices wordt bevestigd. Tot slot heeft eiser erop gewezen dat hij álle asbestinventarisatierapporten wil hebben die behoren bij de genoemde omgevingsvergunning. Daaronder vallen dus álle inventarisaties die horen bij de 349 overige adressen. Als verweerder deze documenten niet in zijn bezit heeft, moet hij in elk geval zorgen dat hij de stukken in zijn bezit krijgt, want daar verplicht het Asbestconvenant [project] hem volgens eiser toe.
14. De rechtbank geeft eiser geen gelijk in zijn standpunt dat verweerder op dit moment meer documenten onder zich heeft dan hij aangeeft. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het - volgens vaste rechtspraak - in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.Verweerder heeft op verschillende momenten erkend dat het interne systeem Squit wat betreft het [project] niet op orde is. Tijdens de zitting heeft [getuige] toegelicht dat hij bij raadpleging Squit niet de verwachte documenten aantrof, maar alleen startmeldingen. Verweerder heeft in het kader van dit Wob-verzoek meerdere e-mailberichten aan Mitros en aan [bedrijf 3] openbaar gemaakt. Uit die e-mailberichten blijkt eveneens dat verweerder erkent dat de eigen administratie rond het [project] niet op orde is. Verweerder heeft Mitros en [bedrijf 3] gevraagd om documenten en dat heeft uiteindelijk geresulteerd in het openbaar maken van de matrix, geprint op 27 mei 2019 en het asbestinventarisatierapport van [bedrijf 2] van 8 oktober 2012. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de onder ede afgelegde verklaring van [getuige] dat er niet méér documenten in Squit te vinden zijn. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat Mitros of [bedrijf 3] op verzoek van verweerder alsnog documenten hebben overgelegd die verweerder zou hebben achtergehouden voor eiser. Ook is niet aannemelijk dat er elders bij verweerder documenten zouden berusten. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de gevraagde documenten toch onder verweerder zouden berusten. Dat hij vindt dat verweerder deze stukken zou móeten hebben, is niet voldoende om aan te nemen dat verweerder de stukken dus ook daadwerkelijk heeft. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
15. De rechtbank geeft eiser echter wél gelijk in zijn standpunt dat de gevraagde documenten bij verweerder hadden moeten berusten en dat hij zich daarom meer moet inspannen de documenten te verkrijgen. De afspraken in het convenant zijn op dat punt helder: Mitros zal moeten zorgdragen voor de complete asbestinventarisatie en daarvan op gezette tijden digitaal verslag moeten doen aan verweerder. Verweerder heeft dit kennelijk toen het convenant werd afgesloten ook zo belangrijk gevonden dat, als Mitros zich niet zou houden aan het convenant, de omgevingsvergunning zou worden ingetrokken. Het is niet duidelijk wat er de oorzaak van is dat in het digitale systeem van verweerder vervolgens geen enkele asbestinventarisatie, matrix etc. is terug te vinden. De rechtbank volgt het betoog van verweerder niet dat hij alleen verplicht zou zijn geweest om de gegevens voorhanden te hebben op basis waarvan hij in theorie op de aanvraag om een omgevingsvergunning zou kunnen beslissen. Dat staat namelijk niet in het convenant. Verweerder is weliswaar niet verantwoordelijk voor de sanering van de woningen, maar dat is in het kader van dit Wob-verzoek niet relevant. Het gaat er niet om wat verweerder wel of niet nodig heeft om de omgevingsrechtelijke procedure te kunnen afronden, maar wat er op grond van het convenant bij hem zou moeten berusten. Omdat de asbestinventarisatie dus – anders dan verweerder aanneemt – bij hem moet berusten, mag van verweerder worden verwacht om al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de documenten alsnog te achterhalen.
Onder de documenten die verweerder zal moeten proberen te verkrijgen valt in elk geval het [bedrijf 1] -rapport van januari 2012, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat dit rapport bestaat. Verweerder heeft niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat dit rapport inhoudelijk gelijk zou zijn aan het rapport van 3 oktober 2012 en alleen op het punt van de nummering daarvan afwijkt. Hiervoor ontbreekt namelijk iedere vorm van onderbouwing.
Verweerder heeft verder niet bestreden dat [bedrijf 2] op 2 december 2013 een asbestinventarisatie aan de woning van eiser heeft gedaan. Eisers standpunt dat hiervan schriftelijk verslag moet zijn gedaan, vindt de rechtbank aannemelijk en het is dus aan verweerder om deze asbestrapportage van [bedrijf 2] te vinden. Dat het hier zou gaan om een los van het [project] uitgevoerde particuliere asbestinventarisering, zoals [getuige] op de zitting heeft gesuggereerd, volgt de rechtbank niet. Het gaat hier immers om een inspectie die ook op de definitieve matrix van het [project] staat vermeld en dus binnen het saneringsproject valt. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat deze inspectie niet onder het convenant zou vallen, dan wel bekend had moeten zijn bij verweerder. Als dit anders zou zijn, ligt het op de weg van verweerder dit voldoende te onderbouwen en te motiveren en dat is nu niet gebeurd. Eiser heeft verder verzocht om de stukken die aan de definitieve matrix ten grondslag liggen. Dit omvat alle verrichte asbestinventarisaties van alle adressen. Omdat dit project ca 350 adressen omvat, is het aannemelijk dat er meer asbestinventarisaties zijn verricht dan verweerder in het kader van dit Wob-verzoek heeft genoemd. Aan de andere kant is de rechtbank niet helder wat er daarvan mogelijk al wel openbaar is gemaakt en te verkrijgen is via het archief van verweerder. Verweerder zal daarom per adres moeten motiveren of er een (aanvullende) inventarisatie is uitgevoerd aan de woning en of het verslag daarvan al openbaar is. Als er asbestsaneringsrapporten zijn die wel zijn opgesteld, maar nog niet openbaar zijn, ligt het op verweerders weg om in het kader van het Wob-verzoek een standpunt in te nemen over het al dan niet openbaar maken van die rapporten.
Eiser veronderstelt op basis van de matrix dat [afkorting] en [afkorting] adviesbureaus zijn die ook rapporten hebben opgesteld. Verweerder zal moeten toelichten of dat inderdaad het geval is en of er asbestinventarisaties zijn uitgevoerd door deze vermeende onderzoeksbureaus. Als dat zo is moet verweerder zich inspannen om ook van de rapporten van die onderzoeksbureaus afschriften te verkrijgen. Verweerder zal vervolgens in het kader van het Wob-verzoek een beslissing moeten nemen over de al dan niet openbaarmaking daarvan. Ook voor deze rapporten geldt dat als deze al openbaar zijn en/of in het archief zijn te raadplegen, verweerder kan volstaan met een motivering daarover.
Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat Mitros de beschikking heeft over meerdere matrices van het project [project] . Hij heeft daarvan een lijstje in zijn bezit, maar heeft dit lijstje niet in deze procedure als gedingstuk ingebracht. Gelet op het convenant vallen mogelijk eerdere matrices wel onder dit Wob-verzoek. Om de zoekslag voor verweerder echter te vergemakkelijken, mag van eiser worden verwacht dat hij een lijst met matrices geeft waarover Mitros volgens hem zou beschikken. Aan de hand daarvan kan verweerder deze vervolgens bij Mitros opvragen.
18. Verweerder heeft veertien documenten overgelegd die vallen onder onderdeel B van het Wob verzoek. Het gaat om e-mailberichten die namens verweerder zijn verstuurd om documenten over de asbestinventarisatie te verkrijgen. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze e-mailberichten niet compleet zijn en dat verweerder aantoonbaar informatie achterhoudt door e-mails te bewerken. Als voorbeeld wijst hij erop dat er e-mailberichten zijn overgelegd die [getuige] aan zichzelf heeft gestuurd. Dat kan volgens eiser geen ander doel hebben gehad dan dat [getuige] deze e-mailberichten eerst heeft bewerkt.
19. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Ook hier geldt het hiervoor geschetste toetsingskader: als verweerders standpunt dat er niet meer documenten zijn niet ongeloofwaardig overkomt, is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat er meer documenten moeten zijn. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders standpunt dat deze veertien documenten alle correspondentie en e-mailberichten zijn die [getuige] intern en extern verstuurde om documenten over de asbestinventarisatie te verkrijgen. Daarmee is het dus aan eiser om aannemelijk te maken dat dit standpunt niet kan kloppen. Eiser meent dat [getuige] de e-mailberichten gemanipuleerd heeft, door e-berichten te overleggen die hij aan zichzelf heeft gemaild. Tijdens de zitting heeft [getuige] hierover onder ede verklaard dat hij e-mailberichten die langer in zijn e-mailbox bleven staan en daardoor uit het zicht verdwenen, opnieuw aan zichzelf verstuurde om ze weer bovenaan in zijn in-box te zien te krijgen. De rechtbank vindt dit een aannemelijke verklaring en volgt eiser dus niet in zijn betoog dat deze werkwijze zou wijzen op manipulatie van de inhoud van de e-mailberichten. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
- Interne en externe WhatsApp berichten van [getuige].
20. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen WhatsApp-berichten zijn die [getuige] heeft gestuurd over deze kwestie. Verweerder heeft navraag gedaan bij [getuige] en deze heeft verklaard geen berichten van eiser of Mitros op zijn telefoon te hebben. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze stelling niet kan kloppen, omdat hij [getuige] op enig moment zelf een berichtje heeft gestuurd. Een afschrift daarvan heeft hij overgelegd. [getuige] zou dit bericht in elk geval moeten hebben, stelt eiser.
21. Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan [getuige] gevraagd hoe hij gezocht heeft naar berichten op zijn telefoon. Hij heeft verklaard dat hij geen WhatsApp-berichten van eiser heeft ontvangen. Hij heeft daarnaar wel gezocht. [getuige] heeft verder verklaard dat hij berichten van een onbekend nummer of berichten waarin niet staat waarover het bericht gaat, doorgaans direct weggooit. [getuige] heeft verklaard dat hij bij de zoekslag niet heeft gezocht op berichten van niet opgeslagen contacten en hij heeft ook niet gekeken of er mogelijk nog bewaarde verwijderde berichten zijn te vinden die betrekking hebben op het gevraagd onder C van dit Wob-verzoek. De rechtbank vindt de zoekslag die [getuige] namens verweerder op zijn telefoon heeft uitgevoerd, te summier. Verwacht mag worden dat [getuige] ook kijkt bij berichten van niet opgeslagen contacten en in zijn prullenbak. Op dit punt treft het beroep van eiser doel.
Verweerder zal [getuige] dus alsnog moeten vragen om deze zoekslag uit te voeren. Als er dan geen berichten worden gevonden, hoeft verweerder echter geen nader onderzoek te doen bij de provider van de mobiele telefoon van [getuige] of een betaalspecificatie op te vragen zoals door eiser is verzocht nu die informatie niet onder verweerder dient te berusten. Ander nader onderzoek hoeft verweerder ook niet te verrichten nu berichtenapps immers niet in beheer zijn van de overheid en zo’n onderzoek dus te ver strekt. De rechtbank verwijst ter vergelijking naar de uitspraak van de ABRvS van 21 oktober 2020.-
De Cd-rom en correspondentie waarin er naar deze Cd-rom wordt verwezen.
22. Verweerder heeft in bezwaar gereageerd op eisers verzoek om openbaarmaking van de Cd-rom en om correspondentie daarover (onderdeel D van het Wob-verzoek). Verweerder heeft de Cd-rom niet in zijn bezit en kan deze dus ook niet openbaar maken, zo stelt verweerder. De gegevens die op de Cd-rom staan zijn echter gedigitaliseerd en opgeslagen bij de omgevingsvergunning en te raadplegen in het documentensysteem van verweerder.
23. Eiser stelt zich op het standpunt dat er correspondentie moet zijn tussen [getuige] en iemand anders over de Cd-rom. [getuige] heeft immers verklaard dat er Cd-roms misten. Eiser stelt zich de vraag hoe [getuige] kan hebben geweten dat er Cd-roms waren als hij daarvan niet door iemand op de hoogte is gesteld. Daarover moet volgens eiser meer (schriftelijke) te informatie te vinden zijn en die wil hij hebben.
24. Het komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat de Cd-rom, die behoort bij deze omgevingsvergunning, niet bij verweerder berust, maar gedigitaliseerd is opgenomen bij de omgevingsvergunning. Ook vindt de rechtbank niet onaannemelijk dat over het bestaan van deze Cd-rom (of de Cd-roms die behoren bij andere omgevingsvergunningen) geen correspondentie is. Eisers stelt dat er wel over gecorrespondeerd moet zijn, omdat [getuige] anders geen wetenschap kan hebben over het bestaan van de Cd-rom. Tijdens de zitting heeft [getuige] echter verklaard dat er geen Cd-rom is en dat er ook niet over een Cd-rom is gecorrespondeerd. [getuige] heeft zelf aangenomen dat de Cd-rom waarschijnlijk door Mitros of [bedrijf 3] is gemaakt en startmeldingen bevatte omdat er een notitie van is gemaakt. Hij kan het niet achterhalen en heeft zelf aangenomen dat de inhoud van de Cd-rom gedigitaliseerd is. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd niet voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de Cd-rom wel onder verweerder berust en dat er ook correspondentie bij verweerder over moet zijn. Echter nu [getuige] heeft verklaard dat er een notitie is gemaakt over deze Cd-rom, komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat er wél een schriftelijk stuk is over de Cd-rom en slaagt de beroepsgrond van eiser op dit punt. Verweerder zal deze notitie, die onder het Wob-verzoek valt, alsnog openbaar moeten maken of moeten motiveren waarom openbaarmaking
geweigerd moet worden.
- het overzicht uit de agenda van [getuige]
25. Eiser heeft tot slot verklaard dat hij op 4 februari 2019 een gesprek heeft gehad met een callcentermedewerker van verweerder die heeft verklaard dat [getuige] op 8 februari 2019 een afspraak bij Mitros zou hebben. Het Wob-verzoek dat eiser vervolgens heeft ingediend dateert van 24 maart 2019. Het is volgens eiser ongeloofwaardig dat de afspraken van [getuige] in zijn Outlookagenda op dat moment al niet meer beschikbaar waren. Verweerder had volgens eiser navraag moeten doen bij een ICT-afdeling om die afspraken beschikbaar te stellen.
26. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen afspraken in de agenda van [getuige] zijn te vinden en dat dit ook kan kloppen, omdat het past bij de aard van de werkzaamheden van [getuige] dat hij spontaan bezoeken bij derden aflegt. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het Outlookprogramma dat verweerder gebruikt na een aantal maanden automatisch afspraken uit de agenda verwijdert. Tijdens de zitting heeft [getuige] verklaard dat eiser in het kader van de klachtprocedure wel een overzicht zou hebben gehad van de afspraken uit zijn agenda.
27. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verweerder en [getuige] niet met elkaar stroken. Het was kennelijk wel mogelijk om een overzicht van afspraken uit de agenda van [getuige] te maken. Dat er geen afspraken zouden zijn vanwege de werkwijze van [getuige] en de werking van zijn Outlook agenda, lijkt dus niet juist te zijn. Dit leidt er echter niet toe dat deze beroepsgrond van eiser slaagt. Zoals verweerder terecht in het verweerschrift heeft opgemerkt, bevat de Wob immers geen verplichting om een nieuw document naar aanleiding van het Wob-verzoek op te stellen. Dat eiser een overzicht wil uit de agenda van [getuige] met een toelichting daarop, valt dus buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek. Verweerder heeft daaraan geen gevolg hoeven geven. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de weigering van documenten die vallen onder E en F van zijn Wob-verzoek. De rechtbank gaat dus verder niet in op die onderdelen van zijn Wob-verzoek.
Afronding
29. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is genomen en niet voldoende is gemotiveerd. Er is dus strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De zoekslag naar documenten die gaan over de asbestinventarisaties, de interne en externe WhatsApp berichten van [getuige] en de notitie over de Cd-roms is onvoldoende geweest. Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft nagedacht over het toepassen van een bestuurlijke lus in deze zaak, maar ziet daar vanaf. Het onderzoek naar met name de asbestinventarisaties is niet indringend genoeg geweest en moet over. Dit vergt een geheel nieuwe besluitvorming op dit punt van het verzoek. De rechtbank ziet daarom op dit moment geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting.
30. Tijdens de zitting is gebleken dat er bij zowel eiser als verweerder veel onvrede leeft over de manier waarop het onderlinge contact is verlopen. Voor eiser is het verkrijgen van informatie over de asbestinventarisatie van groot belang en het grijpt hem zichtbaar aan dat het niet lukt om de gewenste informatie via verweerder op tafel te krijgen. Voor [getuige] , die tot nu toe namens verweerder is belast met het achterhalen van informatie, heeft - mede door de bejegening van eiser van hem - gevoel gehad dat hij op zitting persoonlijk in de beklaagdenbank stond. De rechtbank kan in het kader van deze beroepsprocedure niets doen aan het onderlinge wantrouwen dat tussen partijen heerst. Zij geeft partijen echter wel mee om alsnog te bezien of er ruimte is voor overleg. Eiser kan in zo’n overleg duidelijk maken met welke documenten hij specifiek genoegen neemt en verweerder kan daardoor gerichter zoeken naar documenten.